50% boete terecht voor “fiscale leek” die verhuurde panden niet opgaf

Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht vergrijpboeten van 50% heeft opgelegd voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De verklaringen van de bouwkundig opzichter voor het niet aangeven van 6 verhuurde panden en 2 garageboxen waren ongeloofwaardig.

Bouwkundig opzichter A leverde zijn IB-aangiften 2011 en 2012 op papier in. Naast zijn eigen woning bezit hij 6 verhuurde woningen en 2 garageboxen. A stuurde echter over beide jaren het aangifteblad 5 niet mee. Op dat blad staan onder andere de vragen over de waarde van verhuurde onroerende zaken. De inspecteur corrigeerde de aangiften en legde vergrijpboeten op van 50% (2011: € 4.984 en 2012: € 6.551). Het bezwaar tegen deze boeten wees de inspecteur af en A ging in (hoger) beroep. Hij stelde dat hij een fiscale leek was en dat het hem niet duidelijk was dat hij de (verhuurde) onroerende zaken moest invullen bij de vraag over box 3-bezittingen. De inspecteur maakte een overzicht van het aangiftegedrag van A over de periode 2001 tot en met 2010. A had de onroerende zaken 4 keer wel aangegeven en 6 keer niet. Dit heeft diverse keren geleid tot correcties en navorderingen.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of aan A terecht boeten zijn opgelegd voor het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte (art. 67d AWR).

Net als de rechtbank maakt het hof korte metten met het betoog van A. Het hof onderkent dat grove fouten gemaakt kunnen worden door een (domme) vergissing, dus zonder dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het is voorstelbaar dat een belastingplichtige die in onzekerheid verkeert over de wijze waarop een belastbare bate of een bepaald vermogensbestanddeel in de aangifte moet worden verwerkt, de relevante vraag even oningevuld laat, de kwestie vervolgens vergeet en aldus een (zeer) onjuiste aangifte indient. In dit geval heeft A drie jaren achtereen besloten om de box 3-vraag niet te beantwoorden, en voor dat verzuim (dezelfde) ongeloofwaardige redenen aanvoert. De belastingwetgeving is zeker ingewikkeld, maar niet ingewikkeld is de vraag of onroerende zaken voor de inkomstenbelasting moeten worden aangegeven. Evenmin is ingewikkeld de vraag of een onroerende zaak die niet een eigen woning is, een bezitting vormt voor box 3. A moet op zijn minst hebben beseft dat de aangiften die hij deed onjuist waren, omdat de onroerende zaken daarin op geen enkele wijze figureerden, in welke box dan ook.

Hof Amsterdam, 31 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2191