Aan- en verkoop zilver en goud geen ondernemerschap

Het hof oordeelde dat belanghebbende met zijn aan- en verkopen van zilver en goud geen ondernemer is voor de omzetbelasting. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

A kocht en verkocht zilver en goud. In 2012 heeft hij aan de inspecteur een formulier “Opgaaf Startende onderneming” gezonden als ‘handelaar in edelmetaal’ en verzocht om toekenning van een OB-nummer. A gaf als toelichting dat hij geen spaartegoeden bij banken aanhield, maar uitsluitend edelmetalen aankocht. Zodra bijv. zijn wasmachine kapot ging, verkocht hij een deel van de voorraad. Zo was volgens hem voortdurend sprake van aan- en verkoop van de edelmetalen. Hij ziet zich daarmee niet wezenlijk verschillend van een uienhandelaar of zelfstandige timmerman. A vroeg bij de aangiften over de eerste twee kwartalen van het jaar 2012 OB terug. De inspecteur heeft de teruggaafverzoeken afgewezen. A heeft tegen de afwijzingen bezwaar gemaakt. Zijn bezwaarschrift wees de inspecteur af. A ging in beroep, maar ook de rechtbank vond dat A geen ondernemer was.

In geschil is het antwoord op de vraag of A voor de activiteit van het kopen en verkopen van zilver en goud ondernemer is voor de omzetbelasting.

Volgens het hof is geen andere conclusie te trekken, ook in het licht van rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en rechtspraak van de Hoge Raad, dan dat de activiteit van het kopen en verkopen van zilver en goud naar de aard niet meer is dan een privéaangelegenheid, met dien verstande dat de activiteit niet in het economische verkeer en zodoende buiten het toepassingsgebied van de omzetbelasting plaatsheeft. Ook wat A daar zelf over te berde brengt, geeft aanleiding te veronderstellen dat het voorhanden hebben van zilver en goud voor hem geen wezenlijk andere betekenis heeft dan bijvoorbeeld het hebben van spaargeld voor een andere particuliere consument.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van A zonder nadere motivering ongegrond verklaard (art. 81 RO).

Hoge Raad, 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2151