Alimentatieregeling niet in strijd met Europees recht

Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht de aftrek van alimentatie heeft geweigerd. De alimentatieregeling is niet in strijd met art. 8, EVRM. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Mevrouw A was in de jaren 2010 en 2011 ongehuwd. Zij stelt dat zij voor die jaren recht heeft op een alimentatieaftrek van € 6.000 per jaar. A overlegde een alimentatiecontract die zij sloot met de heer B. B heeft getekend voor de ontvangst van telkens
€ 6.000 in de jaren 2007 tot en met 2013. In 2014 beroept zij zich voor de eerste keer op aftrek van de betaalde alimentatie. A stelt dat zij niet wist van de mogelijkheid tot aftrek van alimentatie en wijst op de ingewikkelde regelgeving. Volgens de inspecteur maakte A niet aannemelijk dat sprake was van een familierechtelijke verplichting. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt niet dat A met de heer B gehuwd is geweest. Ook is van B geen woonadres bekend sinds 1991.

Alimentatieregeling

Net als de rechtbank stelt het hof de inspecteur in het gelijk. A heeft niets overgelegd waaruit kan blijken dat wel sprake is van een uit het familierecht voortvloeiende verplichting. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de betalingen zijn aan te merken als in rechte vorderbare periodieke uitkeringen. Ook was niet aannemelijk dat A maandelijks een bedrag van € 500 aan alimentatie kon betalen gelet op haar financiële situatie. Bij het hof stelde A nog dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis zou hebben toegekend aan het feit dat zij nooit met B gehuwd is geweest. Uit art. 8 EVRM, dat het recht op “family life” waarborgt, en uit jurisprudentie volgt volgens haar dat ook personen die ongehuwd hebben samengewoond “uit redenen van burgerplicht en grondregels van de ethiek en de openbare orde” fiscaal gefacilieerd in elkanders levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Volgens het hof had de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het ontbreken van de huwelijkse staat. De wettelijke alimentatieregeling levert geen strijd op met art.  8 EVRM, nu de Wet ook aftrek mogelijk maakt voor levensonderhoud betaald aan personen met wie men niet gehuwd is geweest, maar die wel tot de “family” hebben behoord.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van A zonder nadere motivering ongegrond verklaard (art. 81 Wet RO).

Hoge Raad, 27-1-2017, ECLI:NL:HR:2017:104