De Hoge Raad verklaart het beroepschrift in cassatie van de staatssecretaris gegrond. Belanghebbende X BV mag in dit geval haar voorvoegingsverliezen niet verrekenen met haar winst. Art. 15ag geldt namelijk ook bij beëindiging van de fiscale eenheid na liquidatie van de enige gevoegde dochtervennootschap.
X BV heeft in 2006 alle aandelen verworven in Z BV en is daarna met (uitsluitend) deze dochter een fiscale eenheid aangegaan. Ten tijde van die voeging had Z een herinvesteringsreserve (HIR) en had X (voorvoegings)verliezen. X ( de eenheid ) kocht in 2008 een kantoorpand en boekte HIR af op de kostprijs. Later dat jaar is Z ontbonden, waardoor aan de fiscale eenheid een einde kwam. In haar Vpb-aangiften 2009 en 2010 heeft X haar belastbare winsten van die jaren geheel verrekend met voorvoegingsverliezen. De inspecteur heeft de belastbare bedragen voor beide jaren gecorrigeerd van nihil naar € 68 326. Dat deel van de jaarlijkse belastbare winst is volgens hem op grond van art. 15ae(2) of art. 15ag niet verrekenbaar met de voorvoegingsverliezen, omdat dat deel van de winst op grond van art. 15ah(2)(a) jo. 15ah(4) toegerekend moet worden aan Z.
In geschil is of X haar voorvoegingsverliezen kan verrekenen met de gehele belastbare winsten van 2009 en 2010. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Zij heeft daartoe onder meer geoordeeld dat ten aanzien van X geen sprake is van een ontvoegingstijdstip als bedoeld in art. 15aa, lid 1, aanhef en letter c, zodat de winstsplitsingsregel van art. 15ag, lid 1 in dit geval niet van toepassing is. De staatssecretaris ging in sprongcassatie.
De Hoge Raad stelt de staatssecretaris in het gelijk. Art. 15ag is ook bedoeld voor een geval als deze waarin de fiscale eenheid is beëindigd door de liquidatie van de enige gevoegde dochtervennootschap. In het licht van de toelichting bij de parlementaire behandeling en van de ratio van die bepaling moet ervan worden uitgegaan dat onder de omschrijving “vanaf het ontvoegingstijdstip van de moedermaatschappij” in die bepaling moet worden verstaan “vanaf de beëindiging van de fiscale eenheid ten aanzien van de moedermaatschappij”, zoals ook in het slot van art. 15ag, lid 1 is omschreven.
Hoge Raad, 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3226