Berekening passende rente over in strijd met EU-recht geheven BPM

De Hoge Raad oordeelt dat in dit geval de rentevoet in art. 30f, lid 5 AWR en de methode van enkelvoudige berekening voldoen. De proceskostenvergoeding is door het hof juist vastgesteld.

Naheffingsaanslag BPM

De inspecteur heeft X een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 979, welk bedrag X op 24 januari 2011 heeft betaald. Na bezwaar verminderde de inspecteur de aanslag tot nihil bij uitspraak met dagtekening 2 juli 2012. De BPM is in strijd met het Unierecht geheven (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7393). De inspecteur verleende een teruggaaf van € 979 en vergoedde een bedrag van € 5 aan rente.

In geschil is of de inspecteur een passende rente moet vergoeden conform de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 april 2013, C‑565/11 , ECLI:EU:C:2013:250 ( het arrest Irimie). Ook de hoogte van de proceskostenvergoeding is in geschil.

De Hoge Raad wijst op zijn arrest van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3606. Daarin is beslist dat voor een geval als dit, de rentevoet in art. 30f, lid 5, AWR (tekst 2011 en 2012) en de methode van enkelvoudige berekening voldoen. Het hof heeft, door X een rentevergoeding toe te kennen met toepassing van de – hogere – wettelijke rente, een hogere rentevergoeding toegekend dan waarop X in rechte aanspraak kan doen gelden. Reeds hierom faalt de klacht. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof over de proceskostenvergoeding. Er is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 2, lid 3, BPB. Het voor elke individuele zaak vasthouden aan dat puntensysteem leidde volgens de Hoge Raad tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtrof.

Hoge Raad, 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2794