Beroep op gelijkheidsbeginsel i.v.m. belastingvrijstelling Koninklijk Huis slaagt niet

Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank en wijst het beroep op toepassing van het gelijkheidsbeginsel i.v.m. de belastingvrijstelling voor (bepaalde) leden van het Koninklijk Huis niet toe. 

B stelt dat zijn IB-aanslag moet worden verminderd tot nihil. Hij genoot inkomsten als lid van de provinciale staten, als gemeenteraadslid en als fiscaal adviseur. B wijst op art. 40, tweede lid van de Grondwet, waarin een belastingvrijstelling voor (bepaalde) leden van het Koninklijk Huis is geregeld. Hij stelt dat deze vrijstelling, op grond van het gelijkheidsbeginsel, ook aan hem moet worden verleend. Hij stelt dat hij in fiscaal opzicht gelijk is aan deze koninklijke hoogheden en dus recht op vrijstelling van persoonlijke belastingen.

In geschil is of B op grond van het gelijkheidsbeginsel recht op vrijstelling van IB/PH heeft voor zijn inkomsten.

B kreeg van de rechtbank geen gelijk en ging in hoger beroep.

Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. B stelde nog dat uit diverse publicaties blijkt dat een meerderheid van de leden van de Tweede Kamer voorstander zou zijn van afschaffing van de vrijstelling. Het hof constateert dat, in weerwil van deze regelmatig terugkerende discussie, de wetgever de vrijstelling heeft laten voortbestaan. Gelet hierop, kan men bezwaarlijk volhouden dat de vrijstelling een slapende, in de vergetelheid van de wetgever geraakte kwestie is, die daarom ingrijpen van de rechter vereist. Ook de subsidiaire stelling van B dat hij wel recht heeft op vrijstelling van de volksverzekeringen slaagt niet. Het hof overweegt dat ook indien de leden van het Koninklijk Huis geen premies volksverzekeringen verschuldigd zouden zijn (het hof heeft daar geen inzicht in), faalt deze stelling van B. De premievrijstelling vloeit namelijk rechtstreeks voort uit art. 40, lid 2, van de Grondwet. Deze bepaling schrijft voor dat de aldaar bedoelde inkomens- en vermogensbestanddelen zijn vrijgesteld van “persoonlijke belastingen”. Daaronder vallen alle belastingen en heffingen die ter zake van de genoemde inkomens en vermogens van natuurlijke personen worden geheven, dus ook de premies volksverzekeringen.

Hof Den Bosch, 7 mei 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1663