Het hof oordeelt dat BV X de boekwinst (winstuitdeling) in verband met de verkoop van de panden aan de digra en zijn kinderen niet mag toevoegen aan de herinvesteringsreserve (HIR).
De heer B was directeur en middellijk enig aandeelhouder (digra) van BV X. In 2005 maakte X deel uit van een fiscale eenheid voor de vpb met onder meer Z BV. Z belegde met name in woningen die zijn bestemd voor sociale verhuur. In 2005 verkocht Z 11 verhuurde woningen aan de kinderen van B en 10 verhuurde woningen aan B zelf. B en zijn kinderen bleven de koopsom schuldig en het beheer van de panden bleef bij Z. Binnen vijf jaar verkochten de kinderen 3 panden en B verkocht in 2007 1 pand. X nam de boekwinsten op in een HIR. De vpb-aanslag 2005 van X werd conform haar aangifte opgelegd. Na een boekenonderzoek in 2009 legde de inspecteur een navorderingsaanslag op. Hij corrigeerde de verkoopprijs van de verkochte panden aan B en zijn kinderen met ruim 2 mlj.
In geschil is onder meer of het verschil tussen de overeengekomen prijs en de als zakelijk aan te merken prijs voor de panden een uitdeling van winst vormt. Bij bevestigende beantwoording is in geschil of X de gecorrigeerde winst kan toevoegen aan de HIR.
Het hof komt tot de conclusie dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat de navordering rechtvaardigt. Ook heeft de inspecteur met de taxatierapporten de waarde van de panden aannemelijk gemaakt. Die waarden waren hoger dan de overeengekomen prijs. Het is aannemelijk dat een bevoordelingsbedoeling aanwezig was. De boekwinst kan X niet aan de HIR toevoegen. Op het moment van vervreemden van de panden bestond de bedoeling om B en zijn kinderen te bevoordelen. De daarop volgende vermogensverschuiving sloot een herinvesteringsvoornemen uit zodat niet werd voldaan aan de voorwaarden voor het vormen van een HIR.
Hof Den Haag, 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2330