Failliete tandarts heeft geen recht op aftrek BTW voor werkzaamheden curator

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat de tandarts geen btw in aftrek kan brengen die haar in rekening is gebracht door de curator die het faillissement van haar tandartsenpraktijk afwikkelde. 

B had een tandartsenpraktijk maar werd op 15 december 2009 in staat van faillissement verklaard. Zij verzocht om teruggaaf van OB die in rekening is gebracht door de curator ter zake van het afwikkelen van het faillissement. B stelt dat de curator bij zijn benoeming, o.g.v. art. 68, lid 1, van de Faillissementswet in verbinding met art. 43, lid 1, AWR van rechtswege in de bevoegdheden en verplichtingen van haar is getreden. Volgens haar brengt deze indeplaatsstelling mee dat de met OB belaste activiteiten verricht door de curator ter vereffening van de boedel, aan haar onderneming moeten worden toegerekend. De met deze omzet samenhangende voorbelasting, komt bij haar voor aftrek in aanmerking, zo stelt zij. De inspecteur weigerde die aftrek.

In geschil is of B recht heeft op aftrek van btw die in rekening is gebracht door de curator ter zake van het afwikkelen van het faillissement.

Anders dan B betoogt zijn volgens de Hoge Raad de vereffeningswerkzaamheden door een curator handelingen van de curator zelf. Deze zijn niet aan te merken als handelingen die zijn toe te rekenen aan de ondernemer die in staat van faillissement verkeert. De OB kan alleen in aftrek worden gebracht indien en voor zover de kosten van de vereffening verband houden met belaste handelingen voorafgaande aan het faillissement. Voor zover B betoogt dat het hof in overweging 5.3 van zijn uitspraak kennelijk ervan is uitgegaan dat door of namens B tijdens het faillissement geen vrijgestelde handelingen van tandarts maar wel andere, belaste handelingen zijn verricht, berust het middel op een onjuiste lezing van deze uitspraak. Met de bestreden overweging heeft het hof bedoeld dat B vóór noch na de datum waarop B failliet is verklaard handelingen heeft verricht die recht op aftrek van OB meebrengen. B heeft voor het hof niet aangevoerd dat de werkzaamheden door de curator zijn verricht met het oog op belaste prestaties van B zelf. Op grond daarvan is het hof terecht tot de conclusie gekomen dat B niet heeft aangetoond dat zij belaste handelingen heeft verricht waarvoor zij de diensten van de curator heeft gebruikt in de zin van art. 15, lid 1, van de Wet, en heeft het hof terecht geoordeeld dat de OB die de curator in rekening heeft gebracht, niet voor aftrek in aanmerking komt.

Hoge Raad, 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1672