Fout was kenbare automatiseringsfout; navordering terecht

De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd nu sprake was van een automatiseringsfout die kenbaar was voor belanghebbende. 

B diende haar IB-aangifte 2011 in met het digitale aangifteprogramma van de Belastingdienst. Zij gaf € 6.400 aan als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. B heeft ook aangekruist dat zij recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Bij de aanslagregeling deelde de inspecteur B mee dat zij haar inkomsten ten onrechte had aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. Hij verplaatste die inkomsten naar de rubriek inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. B ontving haar aanslag. Daarbij is ten onrechte rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De inspecteur legde een navorderingsaanslag op. B is het daar niet mee eens en stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de aanslag juist was en wijst daarbij op de mededeling van de inspecteur. In die mededeling ging het uitsluitend over het invullen van de inkomsten op de verkeerde plek. Volgens de inspecteur is sprake van een automatiseringsfout welke geacht wordt kenbaar te zijn geweest voor B.

In geschil is het antwoord op de vraag of het B redelijkerwijs kenbaar was dat de aanslag ten gevolge van een fout tot een te laag bedrag was vastgesteld zoals bedoeld in art. 16, tweede lid, onderdeel c, AWR. Ook is in geschil of B een pleitbaar standpunt had.

Volgens de rechtbank is sprake van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Gelet op de geautomatiseerde afdoening van de massaal ingediende aangiften, is geen sprake van een verzuim dat voortvloeit uit een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur. In dit geval is geen sprake geweest van vooroverleg over de op te leggen aanslag of andere feiten en omstandigheden op grond waarvan B kon menen dat de aanslag, hoewel te laag, op goede gronden was vastgesteld. Juist omdat in dit geval het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting rechtstreeks voortvloeit uit de wet en geen verdere feitenvaststelling nodig is. De fout wordt volgens de rechtbank ook geacht kenbaar te zijn geweest voor B. Haar heffingskortingen bedroegen € 2.835, terwijl B recht had op € 2.055. De te weinig geheven belasting is ten minste 30% van de verschuldigde belasting volgens de belastingwet. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor toepassing van art. 16, tweede lid, letter c, AWR. Van een pleitbaar standpunt is geen sprake, reeds omdat B in haar bezwaarschrift heeft erkend dat zij tijdens het doen van aangifte per ongeluk een onbewuste fout heeft gemaakt. Gelet hierop kon en mocht B niet redelijkerwijs menen dat zij een juiste aangifte deed.

Rechtbank Gelderland, 13 augustus 2015, nr. 14/8767