Gebruik camerabeelden voor naheffingsaanslagen niet geoorloofd

De Hoge Raad oordeelt dat de Belastingdienst de gegevens van de ANPR-camera’s niet mag gebruiken bij het opleggen van naheffingsaanslagen. Het privéleven van de betrokkenen wordt geraakt en hiervoor ontbreekt een voldoende precieze wettelijke grondslag.

B heeft een auto van zijn werkgever tot zijn beschikking. De inspecteur heeft een beschikking “Verklaring geen privégebruik auto” gegeven. Op verzoek van de inspecteur heeft B een rittenregistratie overgelegd. Volgens de inspecteur voldoet de rittenregistratie niet aan de wettelijke eisen. De auto is namelijk gesignaleerd op locaties die niet overeenkomen met de gegevens in de rittenregistratie. De inspecteur leidt uit signaleringen en bekeuringen af dat de rittenadministratie geen waarheidsgetrouw beeld geeft van het gebruik van de auto. De signaleringen betreffen foto’s die zijn gemaakt met Automatic Number Plate Recognition (ANPR). De inspecteur legde naheffingsaanslagen loonheffingen op. B stelt dat zijn recht op privacy is geschonden (art. 8 EVRM).

Volgens het hof is geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op de privacy van de burger. Zo al sprake is van een inbreuk op de privacy, die als uiterst gering is te kwalificeren, is dit alleszins gerechtvaardigd gelet op het belang dat de Belastingdienst noodzakelijkerwijs heeft bij een adequate belastingheffing. B ging in cassatie.

De Hoge Raad stelt voorop dat terecht niet in geschil is dat door de wijze van verzamelen, vastleggen, bewerken, bewaren, en door het gebruik van de met ANPR‑camera’s verkregen gegevens, het privéleven van de betrokkenen wordt geraakt. Hierbij gaat het niet om één of enkele waarnemingen in de openbare ruimte, maar om het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken en jarenlang bewaren van gegevens over de bewegingen van voertuigen op diverse plaatsen in Nederland. Die gegevens kunnen aan de hand van het kenteken tot een bepaald voertuig en daarmee (in beginsel) tot een bepaalde persoon worden herleid. Volgens de Hoge Raad is hiervoor een voldoende precieze wettelijke grondslag noodzakelijk. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat die wettelijke grondslag ontbreekt. In een andere casus over dit onderwerp (zie ECLI:NL:HR:2017:286) oordeelt de Hoge Raad ook nog dat in het midden kan blijven of de inspecteur de ANPR‑gegevens van het KLPD heeft gekregen op basis van art. 55 AWR of dat hij die gegevens heeft verkregen zonder tussenkomst van het KLPD.

Hoge Raad, 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:288