Het hof oordeelt dat het gebruik van ANPR-camerabeelden is toegestaan. De naheffingsaanslagen loonheffingen zijn terecht opgelegd.
B heeft een auto van zijn werkgever tot zijn beschikking. Op zijn verzoek heeft de inspecteur een beschikking “Verklaring privégebruik auto” gegeven. Op verzoek van de inspecteur heeft B een rittenregistratie overgelegd. Volgens de inspecteur voldoet de rittenregistratie niet aan de wettelijke eisen. De auto is namelijk gesignaleerd op locaties die niet overeenkomen met de gegevens in de rittenregistratie. De inspecteur leidt uit signaleringen en bekeuringen af dat de rittenadministratie geen waarheidsgetrouw beeld geeft van het gebruik van de auto. De signaleringen betreffen foto’s die zijn gemaakt met Automatic Number Plate Recognition (ANPR). De inspecteur legde naheffingsaanslagen loonheffingen op.
In geschil is of de inspecteur gebruik mag maken van de informatie die is vergaard met behulp van de ANPR-camera’s.
Het hof stelt vast dat het om gegevens gaat die louter specifiek voor fiscale controledoeleinden zijn bestemd. Zo al sprake is van een inbreuk op de privacy, die als uiterst gering is te kwalificeren en, gelet op het belang dat de Belastingdienst noodzakelijkerwijs heeft bij een adequate belastingheffing, is dit alleszins gerechtvaardigd. De gehanteerde methode van controleren is niet te betitelen als een ongeoorloofde inbreuk op de privacy van de burger. Daarbij komt dat de controle is gericht op het gebruik van een motorrijtuig en ziet niet op informatie over de handel en wandel van de bestuurder. Een concreet persoon komt pas in beeld op het moment dat bijvoorbeeld een aanslag moet worden geformaliseerd. Het aldus verzamelen en gebruiken van de gegevens past naar het oordeel van het hof binnen de (algemene) wettelijke taak die de Belastingdienst heeft een juiste belastingheffing te waarborgen. Inherent aan die taak is dat de Belastingdienst een ruime controlebevoegdheid heeft. Die bevoegdheid wordt in dit concrete geval niet beperkt door de bescherming die art. 8 EVRM biedt.
Hof Den Haag, 13 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3207