Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van autokosten in verband met zijn longziekte.
B heeft in zijn IB-aangifte 2011 een bedrag van € 6238 aan specifieke zorgkosten vermeld. Deze kosten bestaan voor een deel uit extra vervoerskosten vanwege zijn longziekte. In reactie op vragen van de inspecteur heeft B onder meer een verklaring van zijn longarts overgelegd. B stelt dat de auto noodzakelijk is vanwege zijn longziekte. De inspecteur heeft de extra vervoerskosten niet geaccepteerd.
In geschil is het antwoord op de vraag of B recht heeft op aftrek van autokosten vanwege zijn ziekte voor een bedrag van € 2650.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van de longarts vast dat B gezien zijn gezondheidstoestand de beschikking moet hebben over een auto. Daarmee is het volgens de rechtbank voldoende aannemelijk dat er een rechtstreeks verband is tussen de ziekte dan wel invaliditeit van B en de uitgaven voor autokosten. B maakte met zijn CBS-cijfers van de autokosten echter niet aannemelijk dat hij zelf meer kosten heeft gemaakt ten opzichte van personen in een vergelijkbare situatie maar die niet ziek of invalide zijn. De inspecteur heeft de aftrek van vervoerskosten terecht niet toegestaan. Het hof is het daarmee eens. Anders dan de rechtbank vindt het hof echter dat B met de overgelegde stukken op zichzelf onvoldoende bewijs levert, dat zijn gezondheid van dien aard is, dat hij te allen tijde een auto ter beschikking moet hebben. Ook maakt B niet aannemelijk dat hij tot de groep niet-autobezitters zou behoren als hij niet ziek zou zijn. Verder heeft B geen bewijsstukken verstrekt, bijvoorbeeld in de vorm van een specificatie of een overzicht waaruit blijkt welke precieze autokosten hij heeft gemaakt. Al daarom ontbeert hij het recht op aftrek van autokosten.
Hof Den Haag, 19 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1758