Geen aftrek fictief vrijwilligersloon voor kringloopwinkel

De kringloopwinkel heeft volgens de rechtbank geen recht op aftrek van fictieve loonkosten van vrijwilligers. Het begrip hoofdzakelijk in art. 9, eerste lid, aanhef en onder h, Wet Vpb heeft betrekking op de hoeveelheid verrichte arbeid.

Stichting X is een kringloopwinkel. In 2012 had zij 11 betaalde krachten in dienst en 34 vrijwilligers. De betaalde krachten hebben 13 896 uur gewerkt en de vrijwilligers 8410 uur. X behaalde in 2012 een winst van € 93 169 incl. een bedrag aan rentebaten van € 13 118. De totale personeelskosten bedroegen € 257 094, waarvan € 12 791 is betaald aan de vrijwilligers. Volgens X wordt haar winst hoofdzakelijk behaald door vrijwilligers en heeft zij daarom recht op aftrek van € 79 300 als fictieve personeelskosten. X berekent dat haar winst nog slechts € 13 869 zou bedragen als zij de vrijwilligers zou hebben betaald. De winst wordt volgens X dus voor meer dan 70% behaald met behulp van vrijwilligers. Verder stelt X dat de rentebaten niet tot de winst behoren omdat die voortvloeien uit beleggingen die zijn toe te rekenen aan andere doelstellingen dan haar onderneming. De inspecteur heeft de aftrek van fictieve loonkosten geweigerd en de rentebaten belast.

In geschil is het antwoord op de vraag of X recht heeft op de aftrek van € 79 300. Verder is in geschil of de rentebaten onderdeel uitmaken van de belastbare winst.

De rechtbank oordeelt dat art. 9, eerste lid, aanhef en onder h, Wet Vpb zo gelezen moet worden dat de term “hoofdzakelijk” betrekking heeft op de woorden “met behulp van arbeid” (door vrijwilligers). De rechtbank baseert haar oordeel op een grammaticale uitleg van dit wetsartikel en de wetsgeschiedenis. Nu met de term “hoofdzakelijk” wordt bedoeld tenminste 70%, betekent dit dat tenminste 70% van de binnen de organisatie van X verrichte arbeid verricht moet zijn door vrijwilligers. De inspecteur heeft de aftrek daarom terecht geweigerd. Verder oordeelt de rechtbank dat de rentebaten in de belastbare winst vallen. Het vermogen van X kan aan niets anders worden toegerekend dan aan haar onderneming (vgl Hoge Raad 10 februari 1999,ECLI:NL:HR:1999:AA2676).

Rechtbank Gelderland, 27 oktober 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6570