Geen aftrek kosten levensonderhoud voor kinderen met vermogen

De rechtbank oordeelt dat de moeder zich niet redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen bij te dragen aan het levensonderhoud van haar kinderen die over een banktegoed beschikten. De afspraak met de grootouders, dat de kinderen het banktegoed uitsluitend mochten gebruiken voor de aankoop van een woning, doet daaraan niet af. 

B heeft twee studerende, uitwonende kinderen. De zoon en de dochter beschikten over een gezamenlijke spaarrekening die begin 2011 € 50.008 bedroeg en eind 2011 € 36.882. Beiden hadden een studiefinancieringschuld die in 2011 (nog) niet opeisbaar was. B ondersteunde haar zoon in 2011 financieel met een bedrag van € 9.460 en haar dochter met € 11.124. In haar IB-aangifte 2011 verzocht B om aftrek voor de kosten van levensonderhoud van haar kinderen. De inspecteur stond de aftrekpost niet toe. Hij stelt dat B zich niet redelijkerwijs gedrongen kon voelen bij te dragen aan het levensonderhoud van de kinderen. B stelt dat haar kinderen weliswaar beschikten over vermogen, maar dat daar de studieschulden tegenover stonden. Eigenlijk was sprake van negatief vermogen. Verder stelt zij dat sprake was van bijzondere omstandigheden. Het vermogen bestond deels uit giften van de grootouders. Met hen is de afspraak gemaakt dat de kinderen het vermogen slechts mochten gebruiken voor de aankoop van een eigen woning.

In geschil is het antwoord op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aftrek van de kosten voor het levensonderhoud van de kinderen. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van zogenoemde “gedrongenheid”.

De rechtbank stelt vast dat de kinderen een niet bescheiden vermogen bezitten. Daarmee beschikken zij over voldoende eigen middelen om zelf in hun levensonderhoud te voorzien (vergelijk Hoge Raad 20 december 1995). In het algemeen geldt dat als een uitkering wordt gedaan aan iemand die over vermogen beschikt, die uitgave niet als uitgave tot voorziening in het levensonderhoud kan worden aangemerkt, behoudens bijzondere omstandigheden (vergelijk Hoge Raad 29 mei 2015). De rechtbank vindt dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Het vermogen staat niet op een geblokkeerde rekening en staat dus vrij tot beschikking. De omstandigheid dat de kinderen met betrekking tot de besteding van het vermogen een morele verplichting hebben ten opzichte van hun (groot-)ouders, maakt dit niet anders. Daarbij komt dat beide kinderen in 2011 maandelijks een maximale lening bij de IB-groep hebben opgenomen om in hun levensonderhoud te voorzien. De stelling van B dat de studieschulden in aftrek komen op hun vermogen slaagt ook niet. De studieschulden van de kinderen dienen niet te worden gesaldeerd met positieve vermogensbestanddelen aangezien deze studieschulden aan de IB-groep in 2011 nog niet opeisbaar waren.

Rechtbank Gelderland, 12 mei 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2531