Geen aftrek levensonderhoud voor inwonende kleinkinderen

De rechtbank oordeelt dat de grootvader geen recht heeft op aftrek van de uitgaven voor het levensonderhoud van zijn 3 inwonende kleinkinderen. Die kinderen zijn niet aan te merken als pleegkinderen, omdat door de pleegzorgvergoeding niet is voldaan aan de onderhoudseis.

B en zijn echtgenote hebben de zorg voor de 3 kinderen van hun dochter. Zij is niet in staat voor haar kinderen te zorgen. De kinderen wonen daarom bij de grootouders. B ontving in 2013 geen kinderbijslag voor de kleinkinderen, maar wel een pleegzorgvergoeding van in totaal € 20.388. In zijn IB-aangifte 2013 brengt B een bedrag van € 4.740 in aftrek in verband met zijn uitgaven voor het levensonderhoud van de kleinkinderen. De inspecteur accepteerde die aftrek niet, omdat de kleinkinderen niet als pleegkind zijn aan te merken.

De rechtbank wijst op het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2002 . Daarin is overwogen dat het begrip pleegkind gelijk is aan het begrip pleegkind in de Algemene Kinderbijslagwet. In die wet is bepaald dat een kind als pleegkind wordt beschouwd, als het als een eigen kind wordt onderhouden (onderhoudseis) en opgevoed (opvoedingseis). Er is sprake van een dubbel vereiste. Vaststaat dat de kleinkinderen als eigen kinderen worden opgevoed in het gezin van B. Er is daarom voldaan aan de opvoedingseis. B voldoet echter niet aan de onderhoudseis, omdat hij een vergoeding ontving. Voor een eigen kind wordt normaliter geen vergoeding voor de onderhoudskosten ontvangen. De stelling van B dat de vergoeding niet kostendekkend is, kan hem niet baten. Dit brengt niet mee dat de kleinkinderen als eigen kinderen worden onderhouden, nu B een substantiële bijdrage in de onderhoudskosten ontving (vgl Hof Amsterdam, 27 oktober 2008).

Rechtbank Gelderland, 17 augustus 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4271