Het hof oordeelt dat het standpunt van belanghebbende, dat zijn vrijstellingsbeschikking nooit (rechtsgeldig) is ingetrokken en als gevolg daarvan nog van toepassing was, een pleitbaar standpunt is. De boete was daarom niet terecht.
B ging in beroep tegen twee naheffingsaanslagen MRB met verzuimboeten. Deze waren opgelegd omdat zijn oldtimer per 1 januari 2014 niet meer in aanmerking kwam voor de vrijstelling van MRB. B stelt dat de vrijstellingsbeschikking van 9 september 2010 nog steeds geldt. Deze was volgens hem niet rechtsgeldig ingetrokken. Op die datum is het motorrijtuig belastingvrij verklaard en de klok terugdraaien kan niet meer, aldus B. De rechtbank gaf B geen gelijk maar vernietigde wel de boeten omdat B een pleitbaar standpunt had. B en de inspecteur gingen in hoger beroep.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de opgelegde verzuimboetes terecht door de rechtbank zijn vernietigd.
Het hof oordeelt dat geen sprake was van gewekt vertrouwen door de vrijstellingsbeschikking uit 2010. Daaraan doet niet af dat die beschikking niet expliciet was ingetrokken. Ook het hof oordeelt dat wel sprake was van een pleitbaar standpunt. Een standpunt kan ook redelijk verdedigbaar zijn als het belanghebbende bekend is dat de Belastingdienst zijn standpunt niet deelt. Een belanghebbende hoeft zich namelijk niet van zijn oordeel te laten weerhouden door de omstandigheid, dat hij voor de inwerkingtreding van een wetswijziging, zoals hier, door de inspecteur vooraf is geïnformeerd over diens standpunt (vgl. Hoge Raad 11 juli 1984, nr. 21 915, BNB 1984/268). Het argument van de inspecteur, dat B het standpunt van de Belastingdienst kende, kan op zichzelf beschouwd geen steun bieden aan zijn stelling dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt.
Hof Amsterdam, 15 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4507