Geen nieuw feit, wel kwade trouw en dus is navordering terecht

Volgens de rechtbank beschikte de inspecteur niet over het vereiste nieuwe feit voor het opleggen van een navorderingsaanslag. Wel was de adviseur te kwader trouw nu hij in de IB-aangifte een verlies op beleggingen in durfkapitaal in mindering bracht waarvoor nog geen beschikking was afgegeven.

A heeft in zijn IB-aangifte 2009 een verlies op beleggingen in durfkapitaal van € 47 000 in aanmerking genomen voor geldlening aan zijn zoon die ondernemer was. De aanslag is conform de aangifte opgelegd. In zijn IB-aangifte 2010 claimde A opnieuw een verlies van € 47 000. De inspecteur verzocht A om de beschikking als bedoeld in art. 6.8, lid 3, Wet IB te overleggen. Dat is de beschikking van de belastingdienst waarin wordt vastgesteld dat de (startende) ondernemer het kwijt te schelden bedrag inderdaad niet meer kan terugbetalen. Zijn  adviseur (accountant) liet weten dat die beschikking er nog niet was, omdat de zoon nog altijd bezig was met het aanvragen van een faillissement. A heeft wel de geregistreerde leningovereenkomst overgelegd. De inspecteur legde een IB-navorderingsaanslag 2009 op en corrigeerde alsnog de aftrek van het verlies van € 47 000.

In geschil is of sprake is van een nieuwe feit of kwade trouw waardoor navordering is geoorloofd.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit. In de wet is bepaald dat aftrek uit beleggingen in durfkapitaal alleen in aanmerking wordt genomen voor zover de inspecteur daartoe een beschikking heeft afgegeven. Of een dergelijke beschikking is genomen, was bij de inspecteur bekend althans zou bij hem bekend moeten zijn op het moment dat de primitieve aanslag werd geregeld. Het gegeven dat de computer bij automatische afdoening van aangiften daar niet op controleert, is het gevolg van keuzen die door de belastingdienst zijn gemaakt. De gevolgen daarvan komen voor rekening van de inspecteur. De rechtbank acht echter aannemelijk dat in elk geval de adviseur op de hoogte moet zijn geweest van de wettelijke voorwaarden. Door het verlies ondanks het ontbreken van een beschikking in aftrek te brengen in de aangifte, heeft de adviseur dan tenminste de aanmerkelijk kans aanvaard dat een te lage aanslag zou worden opgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de adviseur te kwader trouw is geweest. Nu de kwade trouw van de adviseur moet worden toegerekend aan A (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BD3566), heeft de inspecteur terecht een navorderingsaanslag opgelegd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 september 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6375