Den Haag – De Hoge Raad oordeelt dat geen beroep op het vertrouwensbeginsel mogelijk is als de ondernemer wist of had moeten weten dat hij deelnam aan OB-fraude in het kader van een keten van leveringen en/of diensten. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris slaagt. De zaak wordt verwezen.
BV X is een schoonmaakbedrijf. Zij maakte daarbij gebruik van dienstverleners (uitzendbureaus en onderaannemers). X vermeldde geen OB op de facturen die zij uitreikte aan haar opdrachtgevers. Zij ging ervan uit dat de verleggingsregeling van toepassing was. X bracht wel de OB in aftrek die op de facturen van de dienstverleners stond. Dat resulteerde in verzoeken om teruggaaf van die bedragen. De dienstverleners droegen de OB echter niet af. De inspecteur vroeg naar aanleiding van de ingediende OB-aangifte over het 2e kwartaal 2010 om informatie aan X die daarop diverse stukken overlegde. De inspecteur verleende daarna de teruggaaf over het 2e, 3e en 4e kwartaal. Na een boekenonderzoek in 2011 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd en een vergrijpboete van 25%. Hij stelt dat de dienstverleners de verleggingsregeling hadden moeten toepassen en zij ten onrechte OB aan X in rekening hadden gebracht. Volgens de inspecteur wist of behoorde X dit te weten. X deed een beroep op het vertrouwensbeginsel en kreeg van de rechtbank gelijk. De inspecteur ging in hoger beroep.
Ook het hof honoreerde het beroep van X op het vertrouwensbeginsel. Het hof overwoog daarbij dat de informatie die X had verstrekt niet onjuist of onvolledig was. De toezegging van de inspecteur was niet zo duidelijk in strijd met de wet dat X op de nakoming daarvan in redelijkheid niet mocht rekenen. Ook was de boete terecht vernietigd. De staatssecretaris ging in cassatie. Hij stelt dat het hof niet de stelling van de inspecteur had behandeld dat X wist of kon weten dat zij deelnam aan OB-fraude.
De Hoge Raad oordeelt dat een aanspraak op aftrek of teruggaaf van OB moest worden geweigerd als aan de hand van objectieve gegevens kwam vast te staan dat een ondernemer wist of had moeten weten dat hij deelnam aan OB-fraude in het kader van een keten van leveringen en/of diensten. In overeenstemming met het Italmoda-arrest kon een ondernemer geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel als kwam vast te staan dat de ondernemer wist of had moeten weten dat hij betrokken was bij OB-fraude. Daarbij is niet van belang of belanghebbende zelf met OB-fraude voordeel heeft behaald. De Hoge Raad verwijst de zaak
Hoge Raad, 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2430