Geen overdrachtsbelasting bij koop grond met sloopplicht

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond. De naheffingsaanslag overdrachtsbelasting was door het hof terecht vernietigd. 

X BV kocht in 2008 vier percelen grond met daarop een verhuurd oud gebouw. In de koopovereenkomst stond dat X het pand moest slopen en de grond bouwrijp maken. Die werkzaamheden moeten plaatsvinden vóór de levering van de percelen. De kosten daarvan komen voor rekening van X. De verkoper zal de bestaande huurovereenkomsten beëindigen. Ook de kosten van huurbeëindiging en ontruiming komen voor rekening van X. De koopovereenkomst is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat X van de gemeente een bouwvergunning krijgt. Die vergunning werd in januari 2010 verleend. Na de sloop van het pand werden de percelen in december 2010 aan X geleverd als bouwterrein. De inspecteur stelde dat de economische eigendom al was overgegaan vóór de juridische eigendom en dat toen nog geen sprake was van een bouwterrein. Hij legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.

Voor het hof was uitsluitend in geschil of X voorafgaand aan de juridische levering van de percelen al de economische eigendom als bedoeld in art. 2, lid 2, Wet BRV heeft verkregen.

Het hof oordeelde dat X voorafgaand aan de juridische levering uitsluitend een recht op levering in de zin van art. 2, lid 2, laatste volzin, Wet BRV heeft verkregen. Zij kreeg toen niet al de economische eigendom van de percelen. Die kreeg X pas bij de juridische levering. Het hof vernietigde de naheffingsaanslag. De staatssecretaris ging in cassatie. Hij betoogt onder meer dat het hof heeft miskend dat uiterlijk bij de aanvang van de sloop de feitelijk de macht over de percelen is overgegaan op X, evenals het economische belang.

De Hoge Raad stelde X in het gelijk en wees daarbij op de conclusie van A-G Wattel. Met het hof meent de A-G dat het gegeven dat de grond door de sloop mogelijk meer in waarde stijgt dan de sloopkosten en dat positieve risico ten goede komt aan de koper, niet betekent dat meer dan een recht op levering is overgegaan. Die waardebeweging doet zich namelijk voor onafhankelijk van de vraag wie sloopt. De verwachte sloopkosten en waardestijging door sloop zijn verdisconteerd in de koopprijs. Elk voor- of nadeel als gevolg van later blijkende afwijking van die verwachting is een gevolg van het recht op levering voor een vaste prijs. Ook het risico van wanprestatie of faillissement van de sloper duidden niet op meer belang dan een recht op levering.

Hoge Raad, 17 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1202