Geen toepassing art.10d in 2007 op rente 2006 in actiefpost onderhanden werk

Anders dan de A-G oordeelt de Hoge Raad dat het beroepschrift in cassatie van de staatssecretaris over de toepassing van art. 10d op rente in de actiefpost onderhanden werk ongegrond is.

BV X is actief op het gebied van de ontwikkeling van onroerende zaken. X heeft onderhanden werk gefinancierd d.m.v. een lening bij een met haar verbonden lichaam. De rente over 2006 en 2007 over deze lening heeft X geactiveerd als onderdeel van het onderhanden werk per 31 december 2007. In haar bezwaarschriften tegen de vpb-aanslagen 2006 en 2007 heeft X gesteld dat zij in haar aangiften art. 10d Wet Vpb ten onrechte heeft toegepast. In zijn uitspraken op de bezwaren heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat X in haar aangiften art. 10d wel terecht heeft toegepast. X ging in beroep. De rechtbank oordeelde dat art. 10d in dit geval toepassing mist.

In cassatie is onder meer in geschil het antwoord op de vraag of bij het bepalen van de winst over 2007 art. 10d van toepassing is op de verschuldigde rente over 2006 ter zake van de financiering van het onderhanden werk.

De A-G die adviseerde het beroepschrift in cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren en te verwijzen. Het beroepschrift in cassatie van X is volgens de A-G ongegrond.

De Hoge Raad verklaart echter zowel het beroepschrift in cassatie van X als dat van de staatssecretaris ongegrond. De Hoge Raad overweegt dat ook in een geval waarin de rente wordt geactiveerd, de rente zonder de toepassing van art. 10d Wet Vpb de totaalwinst van de belastingplichtige zou verminderen. Een schuld waarvan de rente in aanmerking wordt genomen bij de waardering van een balanspost voldoet derhalve aan de omschrijving van art. 10d, lid 7, Wet Vpb, ook in het jaar waarin de rente per saldo niet ten laste van de winst van dat jaar komt. Dit strookt ook met de bedoeling van de wetgever. X betoogde dat goed koopmansgebruik meebrengt dat financieringsrente ter zake van onderhanden werk mag worden geactiveerd. Het per 1 januari 2007 ingevoerde art. 3.29b Wet IB bewerkstelligt volgens X slechts dat een opwaardering van het onderhanden werk plaatsvindt voor het verschil tussen de vergoeding voor het aangenomen werk en het reeds geactiveerde bedrag. Door de activering van de financieringsrente in 2007 mist art. 10d Wet Vpb in dat jaar toepassing. Volgende Hoge Raad moet echter de over 2007 verschuldigde financieringsrente op grond van art. 10d, lid 1, Wet Vpb bij de winst van dat jaar worden geteld, aangezien 2007 het jaar is waarin sprake is van een teveel aan vreemd vermogen. De staatssecretaris betoogde dat art. 10d Wet Vpb in 2007 moet worden toegepast op de geactiveerde rente van 2006, aangezien dit bedrag als gevolg van de gewijzigde regelgeving met betrekking tot de waardering van onderhanden werk in de winst van het jaar 2007 moet worden begrepen. De Hoge Raad oordeelt echter dat bij een juiste wetstoepassing art. 10d Wet Vpb in 2006 zou zijn toegepast. Dat kan niet meer in 2007 worden gecorrigeerd.

Hoge Raad, 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1516