Geen verlaagd tarief voor ontwerper/tatoeëerder

Geen verlaagd tarief voor ontwerper/tatoeëerder

De rechtbank oordeelt dat de ontwerper/tatoeëerder onvoldoende aannemelijk maakt dat de levering van zijn ontwerpen onder het verlaagde tarief vallen.

A is ontwerper/tatoeëerder. Hij is ondernemer in de zin van art. 7 van de Wet OB. In zijn OB-aangiften heeft hij tot en met het eerste kwartaal 2013 zijn omzet tegen het algemene btw-tarief verantwoord. Vanaf het tweede kwartaal 2013 splitst hij de verschuldigde OB in die zin dat hij over de verkoop van zijn ontwerpen (voor tatoeages) het verlaagde btw-tarief in zijn aangifte verantwoordt. De inspecteur is het daarmee niet eens en legde een naheffingsaanslag op met een verzuimboete. A stelt dat zijn tekeningen/ontwerpen uniek zijn en dienen te worden aangemerkt als kunstvoorwerpen welke belast zijn tegen het verlaagde btw-tarief van 6%. Met betrekking tot de boetebeschikking stelt A zich op het standpunt dat deze ten onrechte is opgelegd aangezien hem geen opzet te verwijten valt en hij naar eer en geweten zijn OB-aangiften heeft ingediend.

In geschil is of de levering van de door A gemaakte ontwerpen/tekeningen onder het verlaagde btw-tarief vallen van Tabel I, post a. 29 behorende bij de Wet OB.

De rechtbank is van oordeel dat A met zijn enkele blote stelling onvoldoende aannemelijk maakt dat hij zich in de periode vanaf het tweede kwartaal van 2013 voornamelijk heeft toegelegd op het ontwerpen van unieke tatoeages en tekeningen waarvoor het verlaagde btw-tarief van toepassing is. Ook met zijn overgelegde stukken maakt hij dit niet aannemelijk. Volgens de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Op grond van art. 67c AWR in samenhang met het bepaalde in paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is een verzuimboete opgelegd van 10% van de verschuldigde belasting, omdat op aangiften te weinig omzetbelasting is betaald. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van hetzij afwezigheid van alle schuld (avas) hetzij van een pleitbaar standpunt. A heeft gesteld dat hem geen opzet te verwijten valt en hij dan ook naar eer en geweten zijn aangiften heeft ingediend. Voor het opleggen van een boete in de zin van art. 67c AWR is volgens de rechtbank geen opzet vereist. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van avas. Ook heeft A geen grieven gesteld op grond waarvan de rechtbank kan concluderen dat sprake is van een pleitbaar standpunt. De verzuimboete is dus terecht opgelegd en de rechtbank acht deze boete ook passend en geboden.

Rechtbank Den Haag, 30 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8399