Geen zwaardere bewijslastverdeling bij ambtshalve vermindering

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat bij een verzoek om ambtshalve vermindering geen sprake is van een zwaardere bewijslast voor het recht op aftrek van scholingsuitgaven. Belanghebbende moet die uitgaven aannemelijk maken en hoeft deze niet overtuigend aan te tonen.

B is in loondienst bij Stichting Y. In zijn IB-aangifte 2012 claimt hij een aftrekpost voor scholingsuitgaven. De kosten bestaan voornamelijk uit uitgaven voor kranten, tijdschriften en boeken. B stelt dat hij recht heeft op deze aftrek nu hij in het kader van de WSW een leertraject volgt waarbij hij onder begeleiding en toezicht aanvullende werkervaring opdoet bij Y. Zijn werkzaamheden waren (mede) gericht op een duurzame herintreding op de arbeidsmarkt. De inspecteur weigert de aftrekpost.

In geschil is of B in aanmerking komt voor aftrek van scholingsuitgaven.

De rechtbank trekt de conclusie dat het beroep zich richt tegen een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering. Ingevolge art 9.6, eerste lid, Wet IB in samenhang gelezen met art. 45aa van de Uitv. reg. IB vermindert de inspecteur een onjuiste belastingaanslag ambtshalve zodra hem is gebleken dat de belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Volgens de rechtbank houdt dit in dat B moet doen blijken – dat wil zeggen overtuigend aantonen – dat de belastingaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het hof is het met dit uitgangspunt niet eens. Aan de term ‘gebleken’ in genoemd artikel dient niet de door de rechtbank voorgestane bewijslastverdeling te worden gekoppeld. Uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat de zinsnede ‘zodra de inspecteur is gebleken’ gaat over de wijze waarop de inspecteur de bewuste informatie (die hem heeft doen besluiten tot het ambtshalve verminderen van de belastingaanslag in kwestie) heeft bereikt. Dit kan zijn op aandragen van de belastingplichtige of door een eigen onderzoek van de inspecteur c.q. de Belastingdienst. Vervolgens komt het hof tot het oordeel dat B niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van aftrekbare scholingsuitgaven met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.

Hof Amsterdam, 11 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3374