Geldlening aan eigen BV was niet aannemelijk

Het hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een geldlening aan zijn BV. 

B heeft in 2009 een bedrag van € 122 115 ontvangen uit hoofde van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Hij was in 2009 directeur-(middellijk) enig aandeelhouder van X BV. B had in 2009 een schuld in rekening-courant aan X. In 2009 heeft hij op de bankrekening van X bedragen gestort van in totaal € 122 000. BV X is in 2011 gefailleerd.

In geschil is of B een bedrag ad € 122 000 ten laste mag brengen van zijn belastbare inkomen uit werk en woning op grond van art. 3.92 Wet IB. Tussen partijen is niet in geschil dat de kapitaalsuitkering belast is.

Het hof overweegt dat B heeft gesteld dat hij de uitkering uit hoofde van de kapitaalverzekering heeft gestort in de BV ten titel van geldlening, op welke geldlening art. 3.92 Wet IB van toepassing is. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft B zijn stelling dat sprake is geweest van een geldlening aan de BV niet aannemelijk gemaakt. Er is ter zake geen schriftelijke overeenkomst van geldlening overgelegd, noch enig ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de gereleveerde stortingen ten titel van geldlening aan de BV zijn verstrekt. Veeleer lijkt, gelet op de omschrijving op de bankafschriften, sprake te zijn van een aflossing van de rekening-courantschuld van B aan de BV.

Hof Arnhem-Leeuwarden, 2 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4052