Grondslag voor bijtelling privégebruik auto is de catalogusprijs en niet de aanbiedingsprijs

De rechtbank oordeelde dat voor de berekening van de bijtelling voor het privégebruik van de auto van de werkgever de catalogusprijs als grondslag geldt en niet de aanbiedingsprijs met korting. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

BV X stelde haar enig werknemer de heer B een BMW ter beschikking. B mocht daarmee ook privé rijden. X kocht de auto met een korting voor € 47.635. De catalogusprijs bedroeg € 55.624. Werkgever X ging voor de bijtelling voor het privégebruik uit van de aanbiedingsprijs van de dealer. De inspecteur gaat uit van de catalogusprijs.

In geschil is de grondslag voor de berekening van de loonheffing voor het privégebruik van de auto.

De rechtbank volgt B niet in zijn redenering en wijst daarbij op de uitspraak van Hof Leeuwarden van 3 januari 2012. De wetgever heeft er voor gekozen de catalogusprijs voor de toepassing van de Wet BPM te objectiveren. Hiermee heeft de wetgever kennelijk willen uitsluiten dat mogelijke waardeveranderingen van een te registreren auto ten opzichte van de catalogusprijs tot het oordeel kunnen leiden dat de catalogusprijs niet meer de prijs als bedoeld in art. 9, vierde lid, van de Wet BPM zou zijn. Doorslaggevend is de catalogusprijs die door de fabrikant of importeur aan de dealers is bekendgemaakt en waarvan aannemelijk is dat deze in dit geval € 55.624 bedraagt. Niet relevant is of de dealer de auto goedkoop heeft kunnen inkopen of deze om andere reden (en al dan niet met meerdere tegelijk) voor een lager bedrag te koop aanbiedt aan consumenten. Vaste rechtspraak is ook dat actiemodellen niet zijn aan te merken als afzonderlijke categorie waarvoor een afzonderlijke catalogusprijs geldt. BV X ging in sprongcassatie.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond verklaard (art. 81, lid 1 RO).

Hoge Raad, 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2500