Belanghebbende is van mening dat een naheffingsaanslag met boete over het privégebruik van een bestelauto door haar directeur-grootaandeelhouder (dga) niet terecht is opgelegd. Hof Amsterdam vindt het hoger beroep van belanghebbende gegrond, maar alleen voor zover gericht tegen de boete.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur aan een bv een naheffingsaanslag LH op in verband met het privégebruik van een bestelauto door haar dga. De bv gaat in beroep. Op de zitting van het hof verklaart de dga dat hij en zijn zoon, maar ook af en toe andere werknemers de bestelauto gebruikten. De bv had geen beperkende afspraken gemaakt over het gebruik van de bestelauto.
Hof Amsterdam stelt dat niet is aangetoond dat het privégebruik in het betreffende tijdvak lager was dan 500 km per jaar. Voorop staat dat de bv de bestelauto feitelijk en uitsluitend ter beschikking had gesteld aan de dga. Hierdoor is het niet mogelijk de naheffingsaanslag te beperken in verband met doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto.
De dga dacht oprecht dat de auto niet geschikt was voor privégebruik en dat er sprake was van een (fiscale) situatie die gelijk was aan voorafgaande jaren. Het hof vindt dat ook en beslist dat zij er (ten onrechte) van is uitgegaan dat de voorwaarde van toepassing was waaronder zij van de inhouding en afdracht van loonheffing mocht afzien.
Ook werd onderzocht of belanghebbende haar handelswijze verweten kon worden en er sprake was van grove schuld. Het hof is van mening dat dit niet zo is en vernietigt de boete.
Hof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2017:3772