Hof mocht boete bij hoger beroep door inspecteur verder verlagen dan rechtbank deed

De Hoge Raad oordeelt dat het hof in hoger beroep door de inspecteur de boete op een lager bedrag mocht vaststellen dan de rechtbank deed, zonder dat belanghebbende in (incidenteel) beroep ging.

Transportondernemer B bezit een zwaar motorrijtuig. Tot 1 juli 2013 had hij de belasting zware motorrijtuigen (BZM) op aangifte voldaan. Op verschillende data in juli, augustus en september 2013 is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de autosnelweg. De BZM was toen niet voldaan. De inspecteur legde negen naheffingsaanslagen op van elk € 8 en negen boetebeschikkingen van elk € 246. Na bezwaar zijn de boetebeschikkingen verminderd tot € 160 per beschikking. De rechtbank heeft de boete verlaagd tot € 111,11 per beschikking.

De inspecteur ging in hoger beroep. B heeft geen hoger beroep of incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de bedragen van de boeten zodanig verder verminderd dat in totaal een bedrag aan boeten resteert van € 160, en heeft dat bedrag verdeeld over de negen beboete verzuimen. De staatssecretaris ging in cassatie. Hij betoogt onder meer dat het hof een boete niet op een lager bedrag mag vaststellen dan de rechtbank heeft gedaan wanneer de belastingplichtige geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld.

Volgens de Hoge Raad kan de partij die niet tijdig hoger beroep of incidenteel hoger beroep instelt door de uitspraak van de hogerberoepsrechter niet in een gunstiger positie komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank. Dat is slechts anders als de beslissing van de hogerberoepsrechter een kwestie betreft waarnaar deze rechter ambtshalve onderzoek behoort te doen (zie HR 19 december 2014). Die uitzondering doet zich hier voor. Als de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een bestuurlijke boete ter discussie stelt, is het hof gehouden te beoordelen welk boetebedrag naar de omstandigheden van het geval passend en geboden is. Indien dat bedrag lager is dan het boetebedrag dat uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeit, dient het hof de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, en de boete op dat lagere bedrag vast te stellen. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de uitspraak van het hof ook begrijpelijk en voldoende gemotiveerd was.

Hoge Raad, 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2425