Het hof oordeelde dat belanghebbende geen recht had op de aftrek van verhuiskosten op grond van het vertrouwensbeginsel. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
A ontving in 2011 uitkeringen Ziektewet en pensioen. Hij claimde in zijn IB-aangifte 2011 een verhuiskostenaftrek van € 9.145. De inspecteur weigerde die aftrek. A ging in beroep en stelt dat hij op de website van de Belastingdienst had gelezen dat verhuiskosten aftrekbaar waren. Achteraf had hij begrepen dat dit gold voor ondernemers, maar dat stond niet op de website. Hij beweert contact te hebben opgenomen met de Belastingtelefoon over de tekst op de website en waar hij dan die aftrek in zijn aangifte kon vermelden. Hij werd volgens hem toen verwezen naar het kantoor van Belastingdienst Eindhoven. Een medewerkster van dat belastingkantoor had daarop laten zien waar hij de aftrekpost kon vermelden als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens A wist die medewerkster dat hij alleen uitkeringen genoot. De naam van de medewerkster herinnerde hij zich niet meer.
Het hof overweegt dat A stelt dat hem een toezegging is gedaan op grond waarvan hij – in afwijking van de wettelijke bepalingen – recht heeft op aftrek van verhuiskosten. Op hem rust dan de last te bewijzen dat hem een dergelijke toezegging is gedaan. Naar het oordeel van het hof is over het verloop van het gesprek tussen A en de medewerkster van de Belastingdienst onvoldoende vast te stellen. A heeft daarover wel verklaringen afgelegd, maar deze zijn, nu de inspecteur het heeft betwist, onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen.
A heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem de gestelde toezegging is gedaan. A komt daarom niet in aanmerking voor aftrek van verhuiskosten. A ging in cassatie.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81, lid 1, Wet RO).
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2017:2556