Informatiebeschikking aan beleggingsvennootschap in Curaçao blijft in stand

Het verwijzingshof oordeelde dat de inspecteur de informatiebeschikkingen terecht heeft gegeven aan de beleggingsvennootschap in Curaçao. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

X NV is een beleggingsvennootschap en opgericht naar het recht van Curaçao. De aandelen zijn voor 85% in handen van de heer A die in België woont. De kinderen van A bezitten de resterende 15%. De belastingadviseur van A is de heer C die in Nederland woont. De statutaire bestuurders zijn in Curaçao gevestigd. De inspecteur kreeg naar aanleiding van een FIOD-onderzoek de beschikking over diverse bescheiden. De inspecteur stelde zich naar aanleiding hiervan op het standpunt dat X mogelijk belastingplichtig is in Nederland. In 2010 vroeg hij X op grond van art. 47 AWR om overlegging van de administratie en reikte hij Vpb-aangiften uit. X overlegde ook na herhaald verzoek geen gegevens. Eind 2011 legde de inspecteur navorderingsaanslagen Vpb op. In bezwaar heeft X uitsluitend jaarrekeningen overgelegd. In juli 2012 vroeg de inspecteur nogmaals om de volledige administratie en om nadere inlichtingen over de jaarrekeningen. De informatie werd weer niet verstrekt en uiteindelijk nam de inspecteur in oktober 2012 informatiebeschikkingen.

De rechtbank en het hof stelden X in het gelijk en oordeelden onder meer dat de inspecteur geen begin van bewijs had geleverd dat de feitelijke leiding mogelijk aanwezig is in Nederland. De staatssecretaris ging in cassatie. In r.o. 2.4.2. stelt de Hoge Raad vast dat de uitgangspunten van BNB 2003/268 nog in volle omvang gelden en geeft de piketpaaltjes van dit arrest nogmaals weer:  “voldoende is dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is.” De Hoge Raad verwees de zaak onder meer, omdat het hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang.

Volgens het hof kon de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt stellen, dat de door hem gevraagde gegevens etc. van belang konden zijn om opheldering te krijgen over de vraag of X in Nederland belastingplichtig was. De informatiebeschikkingen blijven in stand. X kreeg vier weken de tijd om de informatie alsnog te verstrekken. X ging in cassatie. Zij stelt dat het verwijzingshof de beschikkingen ook in stand heeft gelaten voor zover zij betrekking hebben op de door haar overgelegde jaarstukken. De vragen daarover zijn echter pas opportuun als vaststaat dat haar feitelijke leiding in Nederland is uitgeoefend.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. X heeft haar stelling pas na de verwijzing opgeworpen. Het verwijzingshof moest beslissen binnen het kader van de verwijzingsopdracht en had die stelling buiten behandeling moeten laten. Dit blijft volgens de Hoge Raad echter zonder gevolg.  X krijgt opnieuw vier weken de tijd om de informatie alsnog te verstrekken

Hoge Raad, 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1330