Inkomen uit actief vermogensbeheer prevaleert boven regeling terbeschikkingstelling

Volgens het hof is in dit geval sprake van zowel inkomsten uit terbeschikkingstelling van onroerend goed aan ‘de eigen BV’ als van inkomsten uit meer dan normaal, actief vermogensbeheer. Laatstgenoemde categorie prevaleert. 

B kocht in 2005 een kantoorpand. Hij verhuurde dit pand aan X BV waarin hij indirect een aanmerkelijk belang had. B heeft zoveel mogelijk zelf werkzaamheden aan het pand verricht. Alleen specialistisch werk liet hij door derden doen. Vanaf 12 september 2008 verhuurde B ook een deel van het pand aan Z BV waarin hij ook een aanmerkelijk belang bezat. De verhuur aan X en Z werd in 2010 beëindigd. Daarna heeft B het pand verbouwd tot bedrijfsunits die hij aan andere partijen verhuurde. Bij de aanslagregeling 2010 heeft de inspecteur onder meer het standpunt ingenomen dat sprake is van beëindiging van de ter beschikkingstelling van het pand aan de bv’s. Een deel van de kosten heeft hij niet in aftrek toegelaten. De waarde van het pand is per 31 december 2010 opgenomen in box 3.

In geschil is onder meer of de terbeschikkingstellingsregeling eindigde en het pand moet worden overgebracht naar een nieuwe werkzaamheid dan wel naar box 3.

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de werkzaamheden kwantitatief en kwalitatief van dien aard en omvang zijn dat sprake is van werkzaamheden die normaal, actief vermogensbeheer overstijgen (Art. 3.91, lid 1, aanhef en onderdeel c, Wet IB). Dit betekent dat vanaf de aanschaf van het pand sprake is van inkomsten op de voet van art. 3.91, lid 1, aanhef en onderdeel c, Wet IB ofwel op de voet van art. 3.92, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB. In een zodanige situatie moet de toepassing van art. 3.91  prevaleren boven die van art. 3.92 omdat de laatstgenoemde bepaling een uitbreiding van de categorie resultaat uit overige werkzaamheden beoogt en slechts van toepassing is als is voldaan aan formele criteria, terwijl de toepasselijkheid van eerstgenoemde bepaling afhangt van de aard en omvang van de door B feitelijk verrichte werkzaamheden. Dit betekent dat vanaf de aanschaf van het pand sprake is van inkomsten genoemd in art. 3.91. Ook na 1 augustus 2010 is B met die werkzaamheden doorgegaan. Dat per die datum de terbeschikkingstellingsregeling van art. 3.92 is beëindigd, is in dit geval niet van belang. Een stakingsmoment van de werkzaamheden in de zin van art. 3.91 heeft niet plaatsgevonden.

Hof Den Haag, 30 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1951