De rechtbank oordeelt dat de inkomsten uit de AWBZ-zorg in natura niet kwalificeren als winst uit onderneming. De inspecteur heeft terecht een var-loon afgegeven.
B verricht zogenoemde AWBZ-zorg in natura. Zij staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Sinds 2011 werkt zij in de 24-uurszorg. De cliënten zijn terminale patiënten die te horen hebben gekregen dat zij korter dan drie maanden hebben te leven. B is drie dagen per week, 24 uur per dag, bij een cliënt aanwezig om zorg te verlenen. Op de overige dagen worden deze werkzaamheden verricht door andere zelfstandigen. B en de andere zelfstandigen maken onderling een rooster om de werktijden te verdelen. B verricht haar werkzaamheden via X die een zogenoemde toegelaten zorginstelling is als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen. Zij verzocht eind 2013 om een VAR-winst uit onderneming voor het jaar 2014. Naar aanleiding van de antwoorden op vragen die de inspecteur haar over deze aanvraag stelde, besloot de inspecteur een var-loon af te geven.
In geschil is de juistheid van de door de inspecteur afgegeven verklaring. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door B behaalde voordelen zijn aan te merken als winst uit onderneming.
De rechtbank wijst op de regelgeving van de AWBZ en de Wet toelating zorginstellingen. Daaruit volgt dat de zorg in natura niet onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico door B aan de afnemers ervan kan zijn aangeboden, nu dit door de zorginstelling is geschied. Uit de toepasselijke wetgeving vloeit voort dat de AWBZ-zorg, waarop de werkzaamheden van B zien, niet door haar als ondernemer aan de zorgafnemers kan zijn verstrekt. De inhoud van de zorgovereenkomst met X kan daaraan niet afdoen. Daarbij komt dat – naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld – de geldstroom voor deze AWBZ-zorg in natura van het zorgkantoor loopt naar de zorgaanbieder X en dat daarvoor reeds op voorhand een budget beschikbaar is gesteld. Van een risico van enige betekenis ter zake van debiteuren kan dan niet worden gesproken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met eerder afgegeven verklaringen slaagt niet.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27 maart 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2055