Een inspecteur heeft ten onrechte de afroommethode toegepast bij de berekening van het gebruikelijk loon van belanghebbende (B). Dit blijkt uit een uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechter oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vergelijkingsmethode niet kon toepassen om het gebruikelijk loon te berekenen.
B is directeur en enig aandeelhouder van Holding B.V. (X). Hij is bij X in dienstbetrekking.
De inspecteur is van mening dat het salaris van B te laag was en legt navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting (IB) op. Het gebruikelijk loon van B berekent hij met toepassing van de afroommethode.
De rechtbank wijst op een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:1269). Hieruit volgt dat voor het bepalen van het gebruikelijk loon toepassing van de vergelijkingsmethode het uitgangspunt moet zijn. De afroommethode mag de inspecteur alleen dan toepassen als de vergelijkingsmethode niet toepasbaar is.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur geen onderzoek heeft gedaan naar vergelijkbare dienstbetrekkingen. Daarmee heeft hij volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de vergelijkingsmethode in dit geval niet kon toepassen. Ook heeft de inspecteur niet aangetoond dat het gebruikelijk loon hoger is dan in de aangiften IB is vermeld.
De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2017:863