A volgde in de jaren 2008 tot en met 2010 een opleiding tot verkeersvlieger. In 2010 heeft hij zijn vliegbrevet behaald. In 2012 was hij nog niet werkzaam als verkeersvlieger. In zijn IB-aangifte 2012 bracht A € 2.857 in mindering als scholingsuitgaven waaronder de kosten van vliegtrainingsessies. A stelt dat zijn opleiding tot verkeersvlieger in fiscale zin pas is afgerond op het moment dat hij voor het eerst gaat werken als piloot in de commerciële luchtvaart.
In geschil is of de inspecteur deze kosten terecht heeft geweigerd.
Volgens de rechtbank brengt de wettelijke regeling met zich mee, dat slechts specifieke kosten die direct verband houden met het volgen van een studie of opleiding voor aftrek in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft A met al wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan in het kader van een leertraject. Vast staat dat A de opleiding tot verkeersvlieger in 2010 in zoverre heeft afgerond, dat hij in dat jaar via die opleiding zijn vliegbrevet heeft behaald. De uitgaven zijn dus gedaan ter behoud van het in 2010 behaalde vliegbrevet. Ook is geen sprake van een nieuw leertraject.
Rechtbank Den Haag, 5 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3831