Lijfrente afkopen
De staatssecretaris wijzigt het beleid bij afkoop van een aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen. De minimumwaarderingsregel hoeft door de wijziging niet toegepast te worden bij afkoop van een lijfrente. Toepassing van de regel kan ertoe leiden dat er meer belasting verschuldigd is dan de hoogte van de afkoopsom.
Wijziging
De wijziging voorziet in een goedkeuring vooruitlopend op wetgeving.
U vindt de wijziging in het besluit nr. BLKB2015/1080M
Inkomstenbelasting. Lijfrenten en periodieke uitkeringen. Wijziging van het besluit van 13 juni 2012, BLKB2012/283M
3 september 2015
nr. BLKB2015/1080M
Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit wijzigt het besluit over de lijfrenten en periodieke uitkeringen van 13 juni 2012, nr. BLKB2012/283M. De wijziging voorziet in een goedkeuring vooruitlopend op wetgeving. De goedkeuring maakt het mogelijk dat de zogenoemde minimumwaarderingsregel niet van toepassing is bij afkoop van een lijfrentevoorziening.
ARTIKEL I
Het besluit van 13 juni 2012, nr. BLKB 2012/283M, laatstelijk gewijzigd op 3 juni 2015, nr. BLKB 2015/463M, wordt als volgt gewijzigd:
A
In ‘1. Inleiding’ wordt na de tweede alinea een nieuwe alinea ingevoegd, luidende:
Dit besluit voorziet ook in een goedkeurende regeling vooruitlopend op wetgeving in de situatie dat een lijfrentevoorziening wordt afgekocht.
B
1. In ‘1. Inleiding’ wordt in de vierde alinea na het eenentwintigste gedachtestreepje van de opsomming een nieuw gedachtestreepje ingevoegd, luidende:
– Geen toepassing van de minimumwaarderingsregel bij afkoop van de aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen (9.1.2);
2. In het drieëntwintigste (nieuw) gedachtestreepje wordt (9.1.4) vervangen door: ‘(9.1.5)’;
3. In het vierentwintigste (nieuw) gedachtestreepje wordt (9.1.5) vervangen door: ‘(9.1.6)’;
4. In het vijfentwintigste (nieuw) gedachtestreepje wordt (9.1.6) vervangen door: ‘(9.1.7)’.
C
Onderdeel 9.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede paragraaf die begint met ‘Als nog geen lijfrenteuitkeringen’ komt te luiden:
Voor lijfrentevoorzieningen die nog niet in de uitkeringsfase zijn, wordt de waarde in het economische verkeer van de lijfrente gesteld op de betaalde premie of inleg. Dit is de zogenoemde minimumwaarderingsregel (artikel 3.137, eerste lid, tweede volzin, van de Wet IB 2001). Bij afkoop van de aanspraak kan hierbij onder bepaalde voorwaarden nog rekening worden gehouden met niet-afgetrokken premie of inleg. Daarnaast is de belastingplichtige revisierente verschuldigd over de waarde in het economische verkeer van het recht of tegoed (artikel 30i van de AWR).
2. De laatste paragraaf vervalt.
D
Onderdeel 9.1.2 tot en met 9.1.6 wordt vernummerd tot paragraaf 9.1.3. tot en met 9.1.7.
E
Na onderdeel 9.1.1 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
9.1.2 Geen toepassing van de minimumwaarderingsregel bij afkoop van de aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen
Door de recente economische ontwikkelingen zijn belastingplichtigen eerder genoodzaakt om lijfrenteovereenkomsten af te kopen. De toepassing van de minimumwaarderingsregel bij (geheel of gedeeltelijke) afkoop van een aanspraak op lijfrente kan er toe leiden dat een belastingplichtige meer belasting is verschuldigd dan het bedrag van de afkoopsom van de lijfrente. Dit doet zich met name voor bij lijfrenteovereenkomsten waarbij de waarde van de aanspraak op lijfrente door beleggingsverliezen aanzienlijk lager ligt dan de betaalde en afgetrokken premies of inleg.
In dit kader acht ik het geschetste fiscale gevolg ongewenst dat de toepassing van de minimumwaarderingsregel krijgt bij afkoop van een aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen. De minimumwaarderingsregel is mede in de wet opgenomen om oneigenlijk gebruik (boxarbitrage) tegen te gaan. Boxarbitrage kan zich echter niet voordoen in situaties van afkoop. Daarom keur ik vooruitlopend op wetgeving het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de minimumwaarderingsregel (artikel 3.137, eerste lid, tweede volzin, van de Wet IB 2001) niet van toepassing is bij afkoop van een aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen. Als de definitieve aanslag over het jaar waarin de afkoop heeft plaatsgevonden onherroepelijk vaststaat, gelden de bijzondere regels voor ambtshalve vermindering zoals opgenomen in artikel 9.6 van de Wet IB 2001 met dien verstande dat artikel 45aa, onderdeel c, van de Uitv. Reg. IB 2001 geen toepassing vindt.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.
Den Haag, 3 september 2015