Onredelijke eis aan hoorgesprek terecht niet gehonoreerd

Partijen mogen redelijke voorwaarden stellen aan het houden van een hoorgesprek. De voorwaarde van de inspecteur was redelijk. Die van belanghebbende volgens rechtbank en hof niet.

A is bestuurder van X BV. X heeft aan A gedurende de jaren 2002 t/m 2005 een Mercedes ter beschikking gesteld. Na een boekenonderzoek bleek dat A op jaarbasis meer dan 500 privékilometers had gereden. De inspecteur heeft eind 2007 navorderingsaanslagen opgelegd, omdat A nooit een voordeel voor dat privégebruik heeft aangegeven. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de inspecteur meerdere keren gevraagd naar de kilometeradministratie en A voor een hoorgesprek uitgenodigd. A gaf aan dat zij gebruik wilde maken van haar recht op inzage in het dossier. De inspecteur liet weten dat slechts sprake kan zijn van inzage in het dossier wanneer een hoorzitting zal plaatsvinden. A gaf uiteindelijk aan dat zij in het bezit is van een kladadministratie en dat zij de definitieve kilometeradministratie zal overleggen zodra zij inzage heeft gehad in haar dossier. Ook liet zij weten dat zolang zij geen afschrift van het complete dossier heeft ontvangen, zij niet verder zou kunnen en het om die reden geen zin zou hebben een hoorzitting te beleggen. De inspecteur wees de bezwaarschriften af.

In geschil is onder meer of sprake is van schending van de hoorplicht.

De rechtbank oordeelde dat partijen in redelijkheid voorwaarden aan het houden van een hoorgesprek en de terinzagelegging mogen stellen. Deze voorwaarden moeten wel een reëel belang dienen. De voorwaarde die de inspecteur heeft gesteld aan het inzien van het dossier, namelijk het hebben van een datum voor een hoorgesprek, acht de rechtbank reëel. De rechtbank acht daarentegen de voorwaarde die A heeft gesteld, onbegrijpelijk. De inspecteur heeft zich voldoende ingespannen om een hoorgesprek met A te houden. De brief van A mocht hij onder deze omstandigheden zo opvatten dat A afstand deed van het recht om te mogen worden gehoord. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake. Het hof sluit zich daarbij aan. In hoger beroep heeft A nog als grief aangevoerd dat de rechtbank verzuimd heeft zich uit te laten over haar stelling dat art. 7:4 lid 4 Awb is geschonden, doordat de inspecteur niet is tegemoet gekomen aan haar verzoek om tegen vergoeding afschriften van het dossier te ontvangen. Volgens het hof is de rechtbank wel degelijk ingegaan op de vraag of A zonder meer recht had op “het complete dossier”. De grief is ook rechtens ongegrond. Gelezen in de context van het gehele art. 7:4 kan het bepaalde in lid 4 daarvan slechts zó worden uitgelegd dat een belanghebbende die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om voorafgaand aan een hoorgesprek inzage te nemen in zijn (haar) dossier, tegen vergoeding (een) afschrift(en) kan verkrijgen van (een of meer van) de ter inzage gelegde stukken. In de tekst van lid 4 komt dit tot uitdrukking in de bewoording “deze stukken”, welke terugwijst naar de in lid 2 en lid 3 bedoelde, ter inzage gelegde op het geding betrekking hebbende stukken. Verder oordeelde het hof dat de navorderingsaanslagen terecht en juist waren opgelegd. Wel heeft A recht op een immateriële schadevergoeding van € 3500 voor de te lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure.

Hof Amsterdam, 19 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:487