Het hof oordeelt dat bij volgtijdelijk gebruik van auto’s van de werkgever, voor de 500 km-grens moet worden uitgegaan van het privégebruik van die auto’s tezamen. Ook als één van de auto’s een elektrische auto ( 0%-bijtelling) is.
Mevrouw A was in loondienst. Haar werkgever stelde haar in 2013 achtereenvolgens twee auto’s ter beschikking. Van 1 januari tot 5 november een auto met een cataloguswaarde van € 33.885 en van 5 november tot en met 31 december een elektrische auto met een cataloguswaarde van € 51.865. Zij was in het bezit van een “Verklaring geen privégebruik auto”. Op 20 november 2013 diende zij het formulier “Wijziging of intrekking verklaring geen privégebruik auto” in. Naar aanleiding van dit wijzigingsformulier vroeg de inspecteur haar een rittenregistratie te overleggen. Hieruit bleek dat A in de 1e periode 376 privé-km had gereden en in de 2e periode 242 km. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op voor het privégebruik van de 1e auto, omdat A in 2013 meer dan 500 km privé had gereden. A veronderstelde dat de privé-km’s van de elektrische auto niet meetelden voor de 500 km-grens, omdat voor die auto geen bijtelling geldt. Zij ging in hoger beroep nadat de rechtbank haar in het ongelijk stelde.
Het hof heeft wel begrip voor de gedachtengang van A. De regeling lijkt innerlijk tegenstrijdig te zijn. Het is immers de bedoeling van de wetgever om het voordeel van het privégebruik van een 0%-auto niet in de heffing te betrekken. Alsdan lijkt het niet voor de hand te liggen om voor 500 km-grens het privégebruik van de 0%-auto mee in aanmerking te nemen. Wat de wetgever met de ene hand geeft, wordt dan met een andere hand weer teruggenomen. Het privégebruik van de 1e auto was immers – ook tijdsevenredig gezien – minder dan 500 km. Toch moet bij volgtijdelijk gebruik voor de 500 km-grens worden uitgegaan van het privégebruik van die auto’s tezamen (HR 17 december 1997). Dit betekent dat ook de privé-km’s van de elektrische auto in deze situatie meetellen voor de vraag of de 500 km-grens is overschreden (vgl. Hof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2016:1579). Uit de parlementaire behandeling blijkt niet dat de wetgever deze systematiek heeft willen wijzigen.
Hof Amsterdam, 16 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1979