Prematuur bezwaar tegen naheffingsaanslag niet-ontvankelijk

De Hoge Raad oordeelt dat het bezwaarschrift tegen de afdracht van loonheffing niet kan worden aangemerkt als een ontvankelijk bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag die nog moest volgen. BV X deed aangifte loonheffingen voor een bedrag van € 6126. Daarin was ook € 459 aan pseudo-eindheffing hoge lonen (crisisheffing) begrepen. Het bedrag van die eindheffing droeg zij echter niet af. X maakte bezwaar tegen de crisisheffing. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. X had volgens hem geen belang bij het bezwaar omdat zij de crisisheffing niet had afgedragen. Daarbij wees de inspecteur X op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de nog op te leggen naheffingsaanslag. Nadat de inspecteur de naheffingsaanslag had opgelegd, diende X daartegen geen bezwaarschrift in. X ging echter wel in beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring.

Naheffingsaanslag niet-ontvankelijk

De rechtbank overwoog dat het bezwaar tegen de afdracht ook geacht moet worden te zijn gericht tegen de naheffingsaanslag. Weliswaar heeft de inspecteur het bezwaarschrift ontvangen voordat de naheffingsaanslag is opgelegd, maar het was ten tijde van het maken van bezwaar voor zowel X als de inspecteur duidelijk dat X het niet eens was met de pseudo-eindheffing. Het was bekend dat een naheffingsaanslag zou volgen. X had op het moment van indiening van het bezwaar dan ook een belang en daarom is het bezwaar ontvankelijk. De staatssecretaris ging in (sprong)cassatie.

De Hoge Raad wijst op art. 6:10, lid 1, Awb. Daaruit volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van een prematuur bezwaarschrift achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds was genomen, of indien het besluit toen nog niet tot stand was gekomen maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. De omstandigheid dat het aangegeven maar niet afgedragen bedrag aan belasting is nageheven, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat het besluit om de belasting na te heffen reeds tot stand is gekomen ten tijde van het maken van bezwaar tegen het aangegeven bedrag, noch dat een belanghebbende dit redelijkerwijs kan menen. Andere omstandigheden die deze gevolgtrekking in dit wel zouden kunnen dragen, zijn niet door de rechtbank vastgesteld en de gedingstukken bevatten ook geen aanwijzingen dat zulke omstandigheden zich hebben voorgedaan (zie HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:142).

Hoge Raad, 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2485