Volgens het hof heeft de rechtbank een juiste beslissing genomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de jaren vóór 1999 geen premieaftrek heeft plaatsgevonden. Geen toepassing van de saldomethode over die jaren.
A betaalde vanaf 1987 tot en met 2010 premies voor een lijfrente. In 2011 ontving hij daaruit voor het eerst de uitkeringen die hij opgeeft in zijn IB-aangifte. Bij bezwaar stelt A dat hij de lijfrentepremies in het verleden niet op zijn belastbare inkomen in mindering heeft gebracht en dat daarom de saldomethode geldt. In de uitspraak op bezwaar is de inspecteur ervan uitgegaan dat in de jaren 1999 tot en met 2010 inderdaad geen premieaftrek heeft plaatsgevonden. Vóór 1999 beschikt de inspecteur niet over de relevante gegevens.
In geschil is het antwoord op de vraag of de saldomethode ook kan worden toegepast over de jaren vóór 1999.
A mag over de jaren vóór 1999 de saldomethode niet toepassen, omdat hij niet aannemelijk maakt dat hij over die jaren geen lijfrentepremies heeft afgetrokken. Dat de inspecteur o.g.v. de Archiefwet mogelijk verplicht is om bepaalde gegevens te bewaren brengt, bij niet voldoen aan deze verplichting, niet mee dat A van zijn bewijslast wordt ontheven en dat de inspecteur de bewijslast krijgt.
Ook het hof vindt dat A niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de jaren vóór 1999 geen premieaftrek heeft plaatsgevonden. De stelling van A, dat er in wezen op neerkomt, dat nu hij in de jaren 1999 en volgende de premies niet ten laste van zijn inkomen heeft gebracht, hij de premies ook in de jaren vóór 1999 niet zou hebben afgetrokken, kan het hof niet volgen. Het is immers zeer wel mogelijk dat in de eerste jaren van de looptijd van de verzekeringen de premies wel zijn afgetrokken en in latere jaren niet meer (vgl. het oordeel van de Nationale Ombudsman van 24 oktober 2014, nr. 2014/148).
Hof Den Bosch, 9 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1287