Rechtmatigheid vermogensrendementsheffing

Op vrijdag 3 april 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak die ziet op de waardering van woningen in box III  die onder de huurbescherming vallen. Deze zaak raakt ook de betwiste rechtmatigheid van de vermogensrendementsheffing.

In deze zaak is belastingplichtige in het gelijk is gesteld. Het waarderingsvoorschrift voor woningen die onder de huurbescherming vallen (leegwaarderatiotabel) hoeft niet te worden gevolgd indien de daarmee vastgestelde waarde meer dan 10% afwijkt van de WEV van de woning in verhuurde staat op de WOZ-waardepeildatum.

De Hoge Raad geeft in deze uitspraak een signaal af over de al enige tijd betwiste rechtmatigheid van de vermogensrendementsheffing. Oftewel: mag de wetgever ervan uitgaan dat over een reeks van jaren een rendement kan worden behaald van 4% terwijl vaststaat dat de feitelijke rendementen (op spaarrekeningen) hierbij fors achterblijven? Een signaal dat grote consequenties kan hebben.

Als de waarderingsvoorschriften voor verhuurde woningen in box 3 ongunstig uitvallen voor de eigenaar, moeten die voorschriften in bepaalde gevallen buiten toepassing blijven. Dit geldt als de volgens die voorschriften vastgestelde waarde minstens 10 procent hoger uitkomt dan de werkelijke waarde. Dit heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

Belanghebbende in deze zaak is eigenaar van een aantal verhuurde woningen. De huurders hebben recht op huurbescherming. Met ingang van 1 januari 2010 geldt voor woningen in box 3 de leegwaarderatio. Dat is een percentage van de woz-waarde. Deze regeling is bedoeld om ermee rekening  te houden dat verhuurde woningen een lagere waarde hebben dan woningen in vrij opleverbare staat. Belanghebbende stelt dat deze waarderingsmethodiek in zijn geval ongunstig uitpakt. Volgens belanghebbende is het werkelijke rendement nihil of zelfs negatief terwijl de wet uitgaat van vier procent rendement.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof. Dat besliste (ECLI:NL:GHAMS:2013:2042) dat de Inspecteur de wet juist heeft toegepast en dat de rechter niet de innerlijke waarde van de wet en het daarop gebaseerde besluit mag beoordelen.

Het hof Den Haag moet nu beoordelen of de hiervoor bedoelde afwijking van tien procent zich voordoet bij de verhuurde woningen van belanghebbende.

 

Bron: de Rechtspraak