In deze proefprocedure oordeelde het hof dat in bezwaar of beroep tegen een eenmaal vastgesteld BPM-tarief geen andere rekenmethode of gegevens mogen worden gebruikt dan die bij de eerste vaststelling. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad niet juist.
B heeft met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, op 13 maart 2012 een bedrag van € 4689 aan BPM op aangifte voldaan. Bij vraag 3 van het formulier ‘Berekening BPM’ dat bij de aangifte is gevoegd, heeft zij aangekruist dat zij voor de berekening van de vermindering van de BPM kiest voor een koerslijst als bedoeld in art. 10, tweede lid, Wet BPM. Het verschuldigde bedrag is overeenkomstig de koerslijst van Autotelex berekend. In beroep brengt B een koerslijst in van XRAY. Die koerslijst toont een waarde van € 23 778. De BPM is dan € 4304 en B verzoekt om een teruggaaf van € 385.
Rekenmethode wijzigen
In geschil is of B de gekozen rekenmethode mag wijzigen.
Het hof oordeelt dat binnen de opzet van de heffing van BPM het niet mogelijk is achteraf, in de bezwaar- of de beroepsfase, een andere methode ter bepaling van de afschrijving te kiezen, of uit te gaan van gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt. Het aanbrengen van deze beperking behoort tot de bevoegdheid van de nationale wetgever en komt niet in strijd met het Unierecht. B ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat art. 10, lid 7, derde volzin er niet aan in de weg staat om door het aanwenden van rechtsmiddelen te kiezen voor een andere in of bij de Wet voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan of een beroep te doen op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de BPM. Voorwaarde is wel dat voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. Het bepaalde in art. 10, lid 7, derde volzin, is volgens de Hoge Raad niet in strijd met het recht van de Unie, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel. De Hoge Raad oordeelt tot slot dat in dit geval het bepaalde in art. 10, lid 7, derde volzin niet eraan in de weg staat dat voor de berekening van de BPM wordt uitgegaan van de volgens de XRAY-koerslijst getaxeerde handelswaarde.
Hoge Raad, 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:422