Het hof oordeelt dat in dit geval geen sprake is van een verschoonbaar verzuim voor het te laat indienen van een beroepschrift.
De heer B ging tijdig in beroep tegen zijn IB-navorderingsaanslag 2007. De rechtbank verklaarde het beroep op 18 februari 2016 ongegrond. De termijn voor hoger beroep eindigde op 31 maart 2016. B ging pas in juni 2016 in hoger beroep en dat was dus te laat. B stelt dat sprake was van een verschoonbaar verzuim. Zijn vader was in januari 2016 overleden. Naast het gebruikelijke rouwproces had hij ook te maken met een klachtenprocedure tegen de behandelend arts. Daardoor was de termijn voor hoger beroep volledig aan hem voorbijgegaan.
Het hof oordeelt dat deze omstandigheden op zichzelf bezien onvoldoende zijn om te concluderen dat sprake is geweest van een zodanige psychische belasting bij B, dat hij niet in staat moest worden geacht tijdig hoger beroep in te stellen. Niet valt in te zien dat B tweeënhalve week na het overlijden van zijn vader wel in staat is geweest de mondelinge behandeling bij de rechtbank bij te wonen, en dat hij tweeënhalve maand na het overlijden niet in staat zou zijn geweest een pro forma hogerberoepschrift in te dienen tegen de uitspraak van de rechtbank. Bovendien had hij een gemachtigde kunnen inschakelen. De overschrijding van de termijn is niet verschoonbaar.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 7 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1848