De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond. Het tandartspraktijkpand kwalificeert als woning waarvoor het lage tarief van 2% aan overdrachtsbelasting geldt.
BV X kocht in augustus 2014 een pand als belegging. Het betrof een hoekwoning in een rijtje eengezinswoningen in een woonwijk. Het pand was echter niet in gebruik als woning maar sinds 1982 in gebruik als tandartspraktijk. X voldeed overdrachtsbelasting naar het 2%-tarief voor woningen. De inspecteur legde echter een naheffingsaanslag op. Volgens hem was sprake van een bedrijfspand (tarief 6%). De rechtbank stelde X in het gelijk. De inspecteur ging in hoger beroep.
Net als de rechtbank oordeelde het hof dat de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting niet terecht is. Het pand was van aanvang af een woonhuis waarvoor het 2%-tarief geldt. Daaraan deed niet af dat het pand bij de verkrijging in gebruik was als tandartspraktijk. De staatssecretaris ging in cassatie.
De Hoge Raad is het niet eens met het betoog dat in dit geval het lage tarief niet van toepassing is omdat de verkrijging van het pand door X niet bijdroeg aan de doorstroming op de woningmarkt. Uit de wetsgeschiedenis is slechts op te maken dat de wetgever voor ogen had bij de heffing van overdrachtsbelasting voor het lage tarief in aanmerking te laten komen het bouwwerk dat ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van art. 14, lid 2 Wbr is benadrukt dat feitelijke bewoning nog niet meebrengt dat het gekochte bouwwerk naar zijn aard tot bewoning is bestemd, terwijl ook niet van belang is of de koper het gekochte zelf wil gaan bewonen. Gelet op deze toelichting ligt het in de rede om de vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard voor bewoning is bestemd’, te beantwoorden met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. Aanknoping bij de kenmerken van het bouwwerk zelf wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken. Indien toepassing van deze regels niet leidt tot een duidelijke slotsom, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften.
Hoge Raad, 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:294