De rechtbank oordeelt dat de inspecteur alsnog uitspraak moet doen op het bezwaarschrift. Er was geen sprake van een rechtsgeldige intrekking.
Mevrouw A diende een bezwaarschrift in tegen de IB-aanslag van haar overleden moeder. Haar man had hierover een telefonisch onderhoud met de inspecteur. Naar aanleiding van dit gesprek deelde de inspecteur A mee dat het bezwaar was ingetrokken. A ging in beroep. Zij stelt dat haar man tijdens het telefonisch onderhoud heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had. Zij waren echter niet ervaren op belastinggebied en voelden zich overrompeld door de inspecteur. A is nog steeds van mening dat de inspecteur de definitieve aanslag moet intrekken. De inspecteur acht het beroep niet-ontvankelijk omdat het bezwaar was ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat een bezwaar schriftelijk kan worden ingetrokken (art. 6:21, eerste lid, Awb). Tijdens het horen kan de intrekking ook mondeling geschieden ( art. 6:21, tweede lid, Awb). De bevoegdheid tot intrekking van een bezwaar ligt uitsluitend bij de indiener daarvan. Het telefonisch onderhoud tussen de inspecteur en de echtgenoot van A kan niet worden aangemerkt als horen. De intrekking moet dus schriftelijk geschieden. Van een schriftelijke intrekking is de rechtbank echter niet gebleken. Zo het telefoongesprek zou kunnen worden aangemerkt als een hoorgesprek, was de echtgenoot niet bevoegd namens A het bezwaar in te trekken. Gesteld noch gebleken is dat A haar echtgenoot heeft gemachtigd om namens haar op te treden in de bezwaarprocedure. Er is dus geen sprake van een rechtsgeldige intrekking van het bezwaar. De rechtbank merkt de brief van de inspecteur over de intrekking aan als een schriftelijke weigering (art. 6:2, onder a, Awb) waartegen beroep kan worden ingesteld. Dit beroep is gegrond. Dat betekent dat de inspecteur alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van A.
Rechtbank Den Haag, 12 april 2016, nr. 16/870