Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de inspecteur de VAR-winst uit onderneming (WUO) terecht heeft vervangen door een VAR-loon voor de verpleegkundige in de thuiszorg.
Mevrouw A is gediplomeerd verpleegkundige en staat in het BIG-register ingeschreven. In de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 was zij in dienstbetrekking werkzaam. Daarnaast verrichtte zij in 2013 als zorgverlener werkzaamheden voor tien verschillende zorgaanbieders via bemiddeling door AWBZ-erkende instellingen en door bemiddelingsbureaus. Haar werkzaamheden bestonden uit het leveren van (thuis)zorg in natura. De inspecteur heeft aan A voor de jaren 2010 tot en met 2013 steeds een VAR-WUO afgegeven. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur de VAR-WUO voor het jaar 2013 herzien in een VAR-loon.
In geschil is of de VAR-WUO terecht is vervangen door een VAR-loon.
De rechtbank oordeelde dat A voldoende zelfstandigheid bezat en ondernemersrisico liep om haar als ondernemer aan te merken. De inspecteur had volgens de rechtbank de VAR-WUO ten onrechte herzien. De inspecteur ging in hoger beroep. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens het hof is sprake van een gezagsverhouding en is het (financiële) risico dat A loopt niet groter dan het risico dat een werknemer op dit punt loopt. De voorovereenkomsten die A met de zorgaanbieders sluit, worden naar het oordeel van het hof telkens wanneer zij wordt ingeroosterd, aangevuld tot arbeidsovereenkomsten. De positie van A verschilt niet wezenlijk van de positie die een werknemer heeft die als oproepkracht in dienst is van de zorgaanbieder. Volgens het hof is aan alle vereisten voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking, in dit geval dienstbetrekkingen bij meerdere zorgaanbieders, voldaan. Ook is geen sprake van schending van het vertrouwens- of zorgvuldigheidsbeginsel.
Hof Den Haag, 18 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3255