Toch laag tarief voor orthopedische aanpassingen aan schoeisel

Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de orthopedische aanpassingen aan confectieschoenen onder het verlaagde btw-tarief van 6% vallen.

B exploiteert een onderneming op het gebied van de orthopedische schoentechniek. Zijn werkzaamheden bestaan onder meer uit het op medisch voorschrift aanpassen van confectieschoenen van mensen met bepaalde orthopedische aandoeningen. Deze schoenen worden door die mensen zelf in speciaalzaken gekocht en aan B voor die aanpassingen overhandigd. De werkzaamheden vallen onder de zogenoemde OVAC-regeling (Orthopedische Voorziening aan Confectieschoeisel), op basis waarvan zorgverzekeraars de kosten ervan vergoeden. B heeft voor deze Ovac-werkzaamheden steeds het verlaagde btw-tarief van 6% toegepast. Na een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat B voor de Ovac-werkzaamheden ten onrechte het verlaagde btw-tarief heeft toegepast en legt hij een naheffingsaanslag op.

In geschil is het antwoord op de vraag of de Ovac-werkzaamheden onder het verlaagde btw-tarief vallen.

Het hof beantwoordt eerst de essentiële vraag of sprake is van orthopedisch schoeisel. Het begrip “orthopedisch schoeisel” moet worden uitgelegd naar het normale spraakgebruik. Orthopedisch schoeisel is dus schoeisel dat specifiek geschikt en bestemd is voor patiënten met orthopedische afwijkingen. Iets wat “orthopedisch” is, heeft betrekking op misvormingen van beenderen en gewrichten. In het geval van schoeisel gaat het om misvormingen aan de voeten. Niet in geschil is dat het OSC-schoeisel door een arts wordt voorgeschreven, nadat de arts een orthopedische afwijking heeft geconstateerd. Aan de hand van de dvd en het getoonde schoeisel constateert het hof dat het hier gaat om zodanige ernstige vervormingen van de voet, dat het gebruik van reguliere schoenen niet mogelijk is. Het hof heeft verder geconstateerd dat de confectieschoen daadwerkelijk ingrijpend wordt aangepast en na de aanpassingen niet meer voor een persoon met gezonde voeten te gebruiken is. Volgens het hof is sprake van “orthopedisch schoeisel” in de zin van post a.35. Indien en voor zover de staatssecretaris van Financiën in het Besluit van 4 september 2014, nr. BLKB2014/123M van een andere standpunt zou uitgaan, acht het hof dat standpunt, als in strijd met de wet, onjuist. De volgende vraag is of de aanpassingen door B leiden tot een levering dan wel een vervaardiging van orthopedisch schoeisel. Volgens het hof zijn de aanpassingen aan de confectieschoen dermate ingrijpend, dat in wezen sprake is van (de oplevering van) een nieuw vervaardigde schoen. De vraag of sprake is van een functiewijziging van de schoen, is volgens het hof niet relevant. Post b.16 van tabel I is daarom van toepassing.

Hof Den Bosch, 5 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:722