Veelvuldig schriftelijk en telefonisch contact i.p.v. horen was voldoende

Het hof oordeelt dat belanghebbende niet is benadeeld door hem niet op de juiste wijze te horen. Er was voldoende telefonisch en schriftelijk contact geweest. De uitkering die in 2012 werd uitgekeerd is terecht in 2011 belast nu deze in dat jaar vorderbaar en inbaar was.

A diende zijn IB-aangifte 2011 in die daarna bij de aanslagregeling door de inspecteur werd gecorrigeerd. A had namelijk een uitkering van verzekeringmaatschappij X niet aangegeven. Het betrof de afkoop van een lijfrentepolis eind 2011. De uitbetaling vond echter pas plaats in januari 2012. A diende een bezwaarschrift in waarin hij ook verzocht te worden gehoord. Een medewerker van de Belastingdienst heeft 2 keer telefonisch overleg met A gehad en hem de keuze voorgelegd de uitkering in 2011 dan wel in 2012 te belasten. Hierover is ook schriftelijk contact geweest. A ging niet akkoord met belastingheffing over de uitkering in 2011, maar wilde ook geen schriftelijke verklaring geven waarin hij akkoord gaat met belastingheffing in 2012. Daarop is het bezwaar afgewezen.

In geschil is of het van X ontvangen bedrag is genoten in 2011 of in 2012. Verder stelt A in hoger beroep dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.

Het hof oordeelt dat A niet is benadeeld door niet op de juiste wijze te zijn gehoord. Er is immers tijdens de bezwaarfase veelvuldig schriftelijk en telefonisch contact geweest waarin A zijn grieven uitvoerig kenbaar kon maken (vgl Hoge Raad 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5894). Verder is de inspecteur noch de rechtbank noch het hof verplicht de uitspraken waarnaar wordt verwezen digitaal dan wel in papieren vorm aan A te verstrekken. Voldoende is dat een openbare vindbron wordt vermeld. De inspecteur heeft met zijn verwijzing naar de acceptatie van de afkoop van de levensverzekering in 2011 en de opdracht tot uitbetaling in dat jaar, aannemelijk gemaakt dat de uitkering in dat jaar vorderbaar en inbaar was. De stelling van A dat art. 3.146 Wet IB een rangorde kent, vindt geen steun in het recht.

Hof Arnhem-Leeuwarden, 16 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4336