Vergoeding voor lid stembureau was geen onbelaste vrijwilligersvergoeding

Het hof oordeelt dat de vergoeding van € 150 voor het werk als lid van het stembureau geen vrijgestelde vrijwilligersvergoeding is. De inspecteur heeft de vergoeding terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheden. 

B heeft in 2011 op 1 dag werkzaamheden verricht als lid van een stembureau in het kader van de verkiezingen voor Provinciale Staten. Hij heeft hiervoor een vergoeding van € 150 ontvangen. B merkt de vergoeding aan als een vrijgestelde vergoeding ingevolge de vrijwilligersregeling. Hij stelt onder meer dat hij 19 uur heeft gewerkt en dat zijn uurloon dan € 7,89 per uur bedroeg. Dit uurloon ligt volgens hem ruim beneden het uurloon voor personen die werkzaam zijn op MBO-niveau. Het uurloon voor zijn reguliere baan bedraagt ongeveer € 23. De inspecteur stelt dat sprake is van belast resultaat uit overige werkzaamheden.

In geschil is of de vergoeding van € 150 belast is als resultaat uit overige werkzaamheden of dat sprake is van een (onbelaste) vrijwilligersvergoeding. Het geschil spitst zich toe op de voorwaarde voor toepassing van de vrijwilligersregeling dat sprake moet zijn van ‘niet bij wijze van beroep verrichte arbeid’.

Het hof wijst op de wetsgeschiedenis en de beleidsuiting van de staatssecretaris. Voor de vraag of sprake is van ‘arbeid bij wijze van beroep verrichten’ geldt als toets of de beloning in redelijke mate in overeenstemming is met de (aard van de) verrichte werkzaamheden (marktconforme beloning). De vergoeding die de vrijwilliger ontvangt, moet duidelijk onder het desbetreffende commerciële beloningsniveau liggen en meer het karakter hebben van een kostenvergoeding. Bij die toets is volgens het hof ook de aard van de verrichte werkzaamheden van belang en de daaraan gestelde functie-eisen. Het is aan B om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een marktconforme beloning. Het hof merkt op dat de bedragen die zijn genoemd in de bijlage bij de brief van de staatssecretaris (€ 4,50 of voor een vrijwilliger jonger dan 23 jaar € 2,50 per uur) als ‘safe harbour’ is bedoeld. Dit betekent niet dat bij een hogere uurvergoeding dan deze normbedragen in alle gevallen sprake is van een marktconforme beloning. In dit geval is bij een uurloon van € 7,89 de ‘safe harbour’ niet van toepassing. Volgens het hof heeft B ten onrechte een vergelijking gemaakt met het loon uit zijn reguliere dienstbetrekking. Het hof oordeelt uiteindelijk dat de door B genoten vergoeding zozeer afwijkt van hetgeen in het kader van zijn werkzaamheden voor het stembureau als een forfaitaire kostenvergoeding en een kleine vergoeding voor zijn inzet is te beschouwen, dat die vergoeding op deze grond niet als een onbelaste vergoeding voor vrijwilligerswerk kan worden beschouwd.

Hof Amsterdam, 23 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1479