Het hof oordeelde dat de inkomsten uit de onroerende zaken niet zijn belast in box 3, maar in box 1 als winst uit onderneming. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
B exploiteert onroerende zaken en een wasserette. In de jaren 2001 tot en met 2007 had hij aanvankelijk 60 en later circa 30 tot 40 appartementen in eigendom. B kocht meestal panden die in slechte staat waren. Hij renoveerde die panden en vervolgens verhuurde hij deze. Hij sloot daartoe leningsovereenkomsten en huurovereenkomsten af en hij inde de huur. B gaf de waarde van de panden aan in box 3. De inspecteur heeft na een boekenonderzoek navorderingsaanslagen opgelegd. Hij stelt dat de verhuur kwalificeert als winst uit onderneming. B ging in beroep.
In geschil is of de inkomsten uit onroerende zaken door de inspecteur terecht zijn aangemerkt als winst uit onderneming.
Het hof sloot zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee B in het economische verkeer beoogde winst te behalen. Daarom was sprake van een onderneming. B ging in cassatie.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van B zonder nadere motivering ongegrond verklaard (art. 81, lid 1 Wet RO).
Hoge Raad, 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:992