Verlies vordering op ex-vennoot niet aftrekbaar

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende de schuldvordering op zijn ex-vennoot niet alsnog als ondernemingsvermogen mag kwalificeren om de afwaardering van die vordering in aftrek te brengen als verlies uit onderneming.

B exploiteerde in firmaverband een parfumerie. Hij is begin 2006 uitgetreden. Zijn ex-vennoot C heeft de parfumerie voortgezet als eenmanszaak. Het aandeel van B in de v.o.f. is omgezet in een geldlening ad € 167 783 aan C. Ter zake is een ‘Akte van geldlening met achterstelling’ opgemaakt. De rentevergoeding is jaarlijks bij de hoofdsom bijgeschreven en er is nooit op de schuldvordering afgelost. De onderneming is in 2011 opgeheven. Tot en met 2010 rekende B de schuldvordering tot zijn rendementsgrondslag in box 3. In zijn IB-aangifte 2011 heeft hij de schuldvordering als ondernemingsvermogen aangemerkt en de schuldvordering per 31/12 wegens oninbaarheid afgewaardeerd naar nihil. De inspecteur accepteert dit verlies niet. Hij stelt dat zich geen omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 3.3, derde lid, onderdeel a of b, Wet IB. Ook is geen sprake van medegerechtigdheid tot het vermogen van de eenmanszaak.

In geschil is of B het verlies op de schuldvordering ten laste van zijn inkomen uit werk en woning kan brengen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft B niet aannemelijk gemaakt dat de schuldvordering onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen. De rechtbank ziet aanleiding om voor de uitleg van het begrip ‘onder zodanige voorwaarden aangegaan dat deze in feite functioneert als eigen vermogen’ als bedoeld in art. 3.3, derde lid, onderdeel a, Wet IB de criteria van de Hoge Raad in zijn arrest van 11 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2453 te hanteren. Dit, omdat zowel in art. 3.3, derde lid, onderdeel a, Wet IB als in art. 10-1-d Wet Vpb hetzelfde begrip is opgenomen en het oordeel van de Hoge Raad in algemene bewoordingen (‘in de fiscale sfeer’) is gegeven. Dat een uitgetreden vennoot nog enige tijd ondernemersrisico loopt en mogelijk nog kan worden aangesproken voor de schulden die zijn ontstaan tijdens het bestaan van de v.o.f. en dat B zich borg heeft gesteld voor andere schulden maakt het oordeel niet anders. B was volgens de rechtbank ook geen medegerechtigde tot de onderneming van de ex-vennootschap.

Rechtbank Den Haag, 19 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1570