Vof-constructie rijschoolhouder mislukt: instructeurs zijn in dienstbetrekking werkzaam

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat instructeurs in dienstbetrekking werkzaam zijn. De instructeurs moeten namelijk persoonlijk arbeid verrichten en belanghebbende X betaalt daar een vergoeding voor. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, drijft een eenmanszaak. Hij beschikt over verschillende voertuigen die hij tegen vergoeding ter beschikking stelt aan A vof (een rijschool). Verder ontvangt X ook een vergoeding van A vof voor het gebruik van een kantoorruimte, en voor de dagelijkse gang van zaken. X is een van de vennoten van A vof. De instructeurs, die de rijlessen verzorgen, zijn de andere vennoten. Geen van de instructeurs beschikt over een VAR-WUO of VAR-dga. In december 2010 maken diverse instructeurs geluidsopnames tijdens vergaderingen, zonder medeweten van X. De opnames worden verstrekt aan de inspecteur.

De inspecteur legt naar aanleiding van deze opnames LB-naheffingsaanslagen op aan X. Volgens de inspecteur zijn de instructeurs namelijk in dienstbetrekking werkzaam bij X, en zijn zij geen IB-ondernemers. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het met de inspecteur eens dat de werkzaamheden van de instructeurs niet kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden verricht in het kader van een eigen onderneming. De instructeurs lopen namelijk geen debiteuren- of ander ondernemersrisico. Hun werkzaamheden bestaan nagenoeg uitsluitend uit het verzorgen van de rijlessen, terwijl X de taken verricht op het gebied van de bedrijfsvoering. Volgens de rechtbank zijn de instructeurs dan ook in dienstbetrekking werkzaam bij X.

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt op 15 april 2017 dat de instructeurs in dienstbetrekking werkzaam zijn bij X. Het hof overweegt hierbij dat de instructeurs persoonlijk arbeid moeten verrichten, en dat X daar een vergoeding voor betaalt. Het hof wijst daarbij op de verklaringen van de instructeurs en de geluidsopnames. Verder bestaat er volgens het hof een gezagsverhouding tussen X en de instructeurs. Het hof acht daarbij van belang dat X de instructeurs instrueerde en toezicht hield. Zij waren in wezen ondergeschikt aan X. Het hof verwijst hierbij ook weer naar de verklaringen van de instructeurs en de geluidsopnames, en verder nog naar een e-mail van X. Het hof vernietigt uiteindelijk nog wel de opgelegde boeten.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).