Vrijval herinvesteringsreserve terecht belast

Het hof oordeelde dat de inspecteur de herinvesteringsreserve terecht in 2011 heeft laten vrijvallen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van BV X ongegrond.

X BV exploiteert onroerend goed. Zij behaalde in 2008 een boekwinst van ruim € 7 miljoen en vormde daarvoor een herinvesteringsreserve (HIR). In haar Vpb-aangifte 2011 nam X geen HIR meer op en gaf ook geen winst aan met betrekking tot een vrijval van de HIR. De inspecteur heeft de HIR belast. X stelt dat vorming van de HIR in 2008 niet terecht was. De boekwinst is niet geïnvesteerd in een nieuwe onroerende zaak en zij had hiertoe ook geen voornemen. De HIR had volgens haar dus al in een eerder jaar moeten vrijvallen. X ging in beroep. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat het vormen van een HIR eind 2008 berustte op een fout en dat nooit een vervangingsvoornemen heeft bestaan. X ging in hoger beroep.

Hof Amsterdam deed op 3 januari 2017 hierover uitspraak. X heeft pas in de beroepsfase de stelling ingenomen dat een vervangingsvoornemen steeds heeft ontbroken. De inspecteur kon deze (beweerde) fout redelijkerwijs niet eerder ontdekken. De aanslagen over de voorgaande jaren stonden toen onherroepelijk vast. De inspecteur heeft daarom de (beweerde) fout op de juiste wijze en in het juiste jaar hersteld.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van BV X zonder nadere motivering ongegrond (art. 81, lid 1, Wet RO).

Hoge Raad, 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2359